ECLI:NL:CRVB:2020:2295
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant. Appellant, die eerder werkzaam was als medewerker schoonmaak, had zich op 20 december 2010 ziek gemeld met knie- en rugklachten. Na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat appellant met ingang van 24 maart 2017 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte niet twijfelde aan de medische beoordeling en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen, met name op het gebied van lopen en reiken.
De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat appellant niet met medische gegevens heeft onderbouwd dat er op het punt van reiken beperkingen moeten worden gesteld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had aangetoond dat rekening was gehouden met de klachten van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van beperkingen.