ECLI:NL:CRVB:2020:2293

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
20/1469 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering chroom-6 Defensie en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een aanvraag had ingediend voor een uitkering op grond van de Regeling uitkering chroom-6 Defensie. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Defensie, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling, die vereist dat de aandoening voorkomt op de lijst van bijlage 2 van de Regeling. Appellant, die van 1985 tot 2009 als burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie werkte, stelde dat zijn nieraandoening het gevolg was van blootstelling aan chroom-6 en dat de staatssecretaris ten onrechte de hardheidsclausule niet had toegepast.

De Raad oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht had gebaseerd op het onderzoek van het RIVM, dat concludeerde dat er geen overtuigende aanwijzingen zijn dat blootstelling aan chroom-6 irreversibele nieraandoeningen kan veroorzaken. Appellant had verwezen naar wetenschappelijke publicaties die een verband tussen chroom-6 en nieraandoeningen suggereren, maar de Raad oordeelde dat deze niet voldoende waren om de conclusie van het RIVM te weerleggen. De Raad stelde vast dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag af te wijzen en dat er geen grond was voor toepassing van de hardheidsclausule.

De uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.1469 AW

Datum uitspraak: 8 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 maart 2020, 19/1315 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats ] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van den Broek hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.A. van Veen, advocaat. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 1 januari 1985 tot 1 januari 2009 burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie . Appellant was in die periode werkzaam als [functie 1] , laatstelijk in de functie van [functie 2] op de [Locatie] [Plaatsnaam 1] en [Plaatsnaam 2] .
1.2.
Appellant heeft op 8 februari 2016 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie, Stcrt 2015, nr. 6329 (Coulanceregeling). Bij besluit van 17 februari 2016 is aan appellant een tegemoetkoming van € 7.500,- toegekend. Appellant is werkzaam geweest in een functie genoemd in bijlage I bij die regeling omschreven functie, heeft daadwerkelijk met chroom-6 houdende stoffen gewerkt en lijdt aan een in de bijlage II bij de regeling omschreven aandoening, namelijk een nieraandoening.
1.3.
Appellant heeft vervolgens op 21 juni 2018 een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Regeling uitkering chroom-6 Defensie, Staatscourant 2018, nr, 31510 (Regeling). Bij besluit van 8 augustus 2018 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van een aandoening die voorkomt op de lijst van bijlage 2 van de Regeling.
1.4.
Bij besluit van 27 maart 2019 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 8 augustus 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de blootstelling aan chroom-6 zijn nieraandoening heeft veroorzaakt. Hiertoe heeft hij verwezen naar de publicatie “Chromium induced kidney disease” van R.P. Wedeen en L.F. Qian (Environ Health Perspect, 92, 71-74), waaruit volgt dat er reden is om te vermoeden dat chroom-6 bijdraagt aan de ontwikkeling van nieraandoeningen. Ook volgens het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ‘Nadelige gezondheidseffecten en ziekten veroorzaakt door chroom-6. Actualisatie van de wetenschappelijke literatuur en de risicobeoordeling voor strottenhoofdkanker bij de [Locatie] .’ (RIVM-rapport 2020-0019), zijn er effecten op de nieren waargenomen in dierproeven na orale blootstelling en dat effecten op de nieren pas bij hogere blootstellingsniveaus voorkomen. Appellant is zowel via inademing als oraal in zeer hoge mate blootgesteld aan chroom-6. Daarom rechtvaardigt zijn situatie een beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 15 van de Regeling. Een afwijzing op grond van het ontbreken van een aandoening in bijlage 2 van de Regeling leidt tot onbillijkheid van overwegende aard, aldus appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling komt de werknemer op zijn aanvraag in aanmerking voor de uitkering als aannemelijk is dat hij:
a. gedurende ten minste een jaar een functie als omschreven in bijlage 1 uitoefent of heeft uitgeoefend; en
b. lijdt aan een of meer aandoeningen die door een arts zijn vastgesteld die, gelet op bijlage 2, in de uitoefening van de onder a genoemde functie mogelijk zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6.
4.1.2.
Op grond van artikel 15 van de Regeling is de Minister van Defensie bevoegd af te wijken van deze regeling indien de toepassing leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
4.2.
De Raad stelt vast dat bijlage 2 van de Regeling tot stand is gekomen op basis van onderzoek van het RIVM, dat dient te worden beschouwd als een ter zake kundige en onafhankelijke instantie. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport ‘Nadelige gezondheidseffecten en ziekten veroorzaakt door chroom-6. Indeling in categorieën van causaliteit in relatie tot chroom-6-blootstelling.’. Op basis van de kennis uit de wetenschappelijke literatuur en evaluaties van (inter)nationale instanties en officiële organen gepubliceerd vóór juni 2016 zijn ziekten en nadelige gezondheidseffecten ingedeeld naar waarschijnlijkheid voor een oorzakelijk verband met blootstelling aan chroom‑6‑verbindingen. In 2019 is een actualisatie uitgevoerd op basis van de wetenschappelijke literatuur die is gepubliceerd tussen juni 2016 en januari 2019. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het RIVM-rapport 2020-0019. De conclusie van het (geactualiseerde) rapport van het RIVM is dat er geen overtuigende aanwijzingen zijn gevonden in de huidige wetenschappelijke studies bij mensen en dieren dat blootstelling aan chroom-6 irreversibele nieraandoeningen kan veroorzaken bij mensen.
4.3.
In wat appellant naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen grond voor de conclusie dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid heeft mogen baseren op het (geactualiseerde) onderzoek van het RIVM. De staatssecretaris heeft in reactie op wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht een nadere reactie van 27 augustus 2020 van het RIVM overgelegd. Hierin is uiteengezet dat de publicatie waarop appellant zich beroept geen onderzoek betreft, maar een opinie en een aanbeveling voor een prospectieve epidemiologische studie. De inhoudelijke aspecten die zijn genoemd in de publicatie van Wedeen en Qian zijn meegenomen door het RIVM. Ook het rapport van het RIVM geeft aan dat er in de literatuur aanwijzingen zijn gevonden voor effecten op de nieren. Deze zijn echter niet eenduidig en er is geen bewijs voor onomkeerbare gezondheidseffecten bij mensen. Wat betreft de dierproeven is toegelicht dat dierproeven met inhalatoire blootstelling geen effecten op de nieren laten zien, maar dierproeven met orale blootstelling wel. Vergeleken met de effecten op andere organen lijken de effecten op de nieren pas bij hogere blootstellingsniveaus voor te komen en kunnen ze reversibel zijn. De effecten die bij dieren worden aangetroffen kunnen ook relevant zijn voor de mens. Verder is het in de beschikbare (beroeps)cohortstudies bij mensen aannemelijk dat er veelal sprake is van een combinatie van inhalatoire en orale blootstelling. De afwijkingen in de waarden van de biomarkers worden beschouwd als reversibel en als niet-indicatief voor nierbeschadiging vanwege het feit dat de nierfunctie niet wordt beïnvloed. Op basis van de dier- en humane studies samen concludeert het RIVM daarom dat er geen overtuigende aanwijzingen zijn gevonden in de huidige wetenschappelijke studies dat blootstelling aan chroom-6 nieraandoeningen kan veroorzaken bij mensen.
4.4.
Appellant heeft betoogd dat het onredelijk is om alleen uit te gaan van ziektes waarvoor voldoende wetenschappelijk is bewezen dat zij veroorzaakt kunnen zijn door blootstelling aan chroom-6. Dat er nog geen wetenschappelijke onderbouwing is, betekent immers niet dat er geen verband is, aldus appellant. Hiertoe heeft hij nog gewezen op het standpunt van internist‑immunoloog Prof. dr. J.W. Cohen Tervaert zoals hij dat in de media en in zijn brief van 21 oktober 2018 aan de Tweede Kamer naar voren heeft gebracht. Hierin benadrukt hij dat uit onderzoek blijkt dat blootstelling aan chroom-6 een risicofactor is voor het ontwikkelen van een auto-immuunziekte. Hoewel epidemiologisch onderzoek ontbreekt waardoor er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is dat dergelijke aandoeningen zijn ontstaan door blootstelling aan chroom-6, is het zijn persoonlijke mening dat het zeer waarschijnlijk is dat chroom-6 mensen die aan een dergelijke ziekte lijden ziek heeft gemaakt. De bewijskracht dat chroom-6 ziekmakend is lijkt volgens Cohen Tervaert op de situatie zoals die in het verleden gold voor bijvoorbeeld roken. In het verleden werd immers langdurig volgehouden dat roken geen reuma zou veroorzaken. Pas na jarenlange studies werd het “bewijs” geaccepteerd. De omstandigheid dat (vooralsnog) onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing aanwezig is, kan naar het oordeel van de Raad niet worden aangemerkt als een omstandigheid waarin de staatssecretaris aanleiding had behoren te vinden om de hardheidsclausule toe te passen.
4.5.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2020.
(getekend) H. Lagas
(getekend) F.E.M. Boon