ECLI:NL:CRVB:2020:2289

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
19/3399 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en beoordeling van psychiatrische expertise

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte de psychiatrische expertise van psychiater D. Cohen aan de medische beoordeling ten grondslag had gelegd. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard, waarbij de Ziektewetuitkering van appellante per 26 mei 2018 was beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte. De verzekeringsarts had dossieronderzoek verricht, appellante gezien en gesproken tijdens de hoorzitting, en had een psychiatrisch onderzoek laten uitvoeren door Cohen. De rechtbank concludeerde dat Cohen had vastgesteld dat bij appellante sprake was van lichte problematiek zonder ernstige beperkingen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de in de Functionele Mogelijkhedenlijst vastgelegde beperkingen en dat appellante in staat was de geselecteerde functies te verrichten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

19.3399 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2019, 18/6758 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 september 2020
PROCESVERLOOP
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: A.I. Siskina
Ter zitting zijn verschenen: mr. E. Tahitu, gemachtigde van appellante, en A. Anandbahadoer gemachtigde van het Uwv.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het Uwv heeft bij besluit van 25 april 2018, gehandhaafd bij besluit van 11 oktober 2018 (bestreden besluit), de aan appellante toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 26 mei 2018 beëindigd, omdat appellante meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig zijn geweest en dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, heeft appellante gezien en gesproken op de hoorzitting, heeft een expertise-onderzoek laten verrichten door psychiater D. Cohen en ook de medische informatie van de huisarts, psycholoog en fysiotherapeut in zijn beoordeling betrokken. Psychiater Cohen beschikte eveneens over de medische informatie van de behandelend sector, hij heeft appellante in persoon gezien en psychiatrisch onderzoek bij haar verricht. Volgens de rechtbank heeft Cohen zijn conclusie, dat bij appellante sprake is van lichte problematiek die niet gepaard gaat met ernstige beperkingen, inzichtelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens inzichtelijk heeft gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 maart 2018 zijn opgenomen. Appellante heeft geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat haar beperkingen op de datum in geding, 26 mei 2018, mogelijk ernstiger waren dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn aangenomen. Daarnaast bestaat er geen aanleiding om aan te nemen dat de zwangerschapsklachten van appellante, op grond waarvan het Uwv haar per 10 oktober 2018 opnieuw een ZW-uitkering heeft toegekend, al bestonden op de datum in geding. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de in de FML vastgelegde beperkingen, noch aan de conclusie dat appellante in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte de psychiatrische expertise van Cohen aan de medische beoordeling ten grondslag heeft gelegd. Daartoe heeft appellante aangevoerd dat Cohen na zijn onderzoek iets anders aan appellante heeft gemeld dat wat hij later in zijn rapportage heeft opgenomen. Ook is niet onderkend dat appellante – naar achteraf is gebleken – tijdens het onderzoek door psychiater Cohen zwanger was.
3.2.
Appellante heeft aldus in hoger beroep geen andere gronden dan in beroep naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Het oordeel van de rechtbank en de onder 2 weergegeven overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben gebracht, worden onderschreven. Daar wordt nog aan toegevoegd dat een mogelijke opmerking van Cohen aan het einde van zijn gesprek met appellante over de ernst van de gebeurtenis die zij in haar werk op het kinderdagverblijf heeft meegemaakt, geen aanleiding geeft tot twijfel aan de conclusies uit zijn onderzoek. Dit geldt eveneens voor het door appellante ingenomen standpunt dat zij ten tijde van het psychiatrisch onderzoek zwanger was, maar daarmee zelf (nog) niet bekend was.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) I.A. Siskina (getekend) M. Schoneveld