ECLI:NL:CRVB:2020:2288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
19/2412 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering en de medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant had in beroep geageerd tegen de beëindiging van zijn loongerelateerde WGA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellant was van mening dat hij niet in staat was om bestendige arbeid te verrichten en dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, waaronder een hernia. Hij verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet tot het door appellant gewenste resultaat leidden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant correct had vastgesteld. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

19.2412 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2019, 17/3728 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 september 2020
PROCESVERLOOP
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: I.A. Siskina
Ter zitting zijn verschenen: mr. B.C.F. Kramer, gemachtigde van appellant, en mr. Z. Seyban, gemachtigde van het Uwv.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 24 april 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100. Deze uitkering is met ingang van 24 juli 2010 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Na een herbeoordeling op verzoek van de werkgever heeft het Uwv bij besluit van 9 januari 2017, gehandhaafd bij besluit van 17 mei 2017 (bestreden besluit), de WIA-uitkering van appellant met ingang van 10 maart 2017 beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd en daarbij bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Hoewel het Uwv hangende het beroep meer beperkingen heeft aangenomen en een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage heeft vastgesteld (22,39%), blijft dit percentage beneden de 35%. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapporten van 29 mei 2018 en
6 september 2018 voldoende heeft gemotiveerd en inzichtelijk heeft gemaakt dat de beperkingen van appellant in de in beroep gewijzigde FML van 29 mei 2018 correct zijn vastgesteld. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat op de datum in geding nog wel sprake was van een radiculaire prikkeling, wil dat niet zeggen dat daarom dezelfde beperkingen gelden als vastgesteld in de FML van 2009. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat alle beschikbare medische informatie bij de medische beoordeling is betrokken. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 29 mei 2018, heeft de rechtbank geoordeeld dat de geduide functies voor appellant geschikt moeten worden geacht.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat is bestendige arbeid te verrichten en dat het Uwv bij de medische beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen. Hij meent dat er weldegelijk aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, omdat sprake is van inconsistenties. Daarbij heeft hij met name gewezen op de geringe beperkingen op zitten, staan en torderen, terwijl bij hem evident sprake is van een hernia. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat alle in 2009 aangenomen beperkingen onveranderd moeten worden opgenomen in de huidige FML, waaronder de urenbeperking. Subsidiair heeft appellant de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant heeft aangevoerd betreft in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot het door appellant bepleite resultaat. De onder 2 weergegeven overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Naar aanleiding van de door appellant in beroep ingebrachte MRI-scan van 26 maart 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep extra beperkingen aangenomen. De vertaling naar beperkingen in de FML van 29 mei 2018 en de verschillen met de in de FML van 2009 vastgestelde beperkingen zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en afdoende gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat bij het primaire lichamelijk onderzoek rondom de datum in geding geen ernstige bewegingsbeperkingen meer zijn vastgesteld, dat het rugonderzoek van de neuroloog geen uitvalsverschijnselen meer beschrijft en geen links-rechtsverschillen in reflexen. Ten aanzien van de andere geclaimde beperkingen, waaronder die in persoonlijk en sociaal functioneren en de urenbeperking, heeft de rechtbank eveneens terecht overwogen dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er bestaat daarom geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) I.A. Siskina (getekend) M. Schoneveld