ECLI:NL:CRVB:2020:2286
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die tot 1 mei 2016 als apparatenbouwer werkte, meldde zich op 26 juli 2016 ziek met psychische klachten en energetische beperkingen. Hij had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van de vaststelling dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de juistheid van de beoordeling te twijfelen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat er sprake was van een gebrek aan equality of arms en verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige. De Raad oordeelde dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagde.