ECLI:NL:CRVB:2020:2284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling van beperkingen en belastbaarheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 29 juni 2016 ziek meldde met pijnklachten aan haar gewrichten, was eerder in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Na een beoordeling door een arts van het Uwv op 1 mei 2017, werd vastgesteld dat appellante belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 29 juli 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom geen verdergaande beperkingen moesten worden aangenomen. Appellante stelde in hoger beroep dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te verrichten. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bekend was met de diagnose fibromyalgie en de psychische klachten van appellante, en dat er geen evidente afwijkingen waren geobjectiveerd die een andere conclusie rechtvaardigden.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De overwegingen van de rechtbank werden als juist beschouwd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.E. Fortuin, met L.E. König als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 24 september 2020.