ECLI:NL:CRVB:2020:2282
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering na eerstejaars beoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, had een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uwv had na een eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellant in staat was meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en had zijn uitkering beëindigd. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, met name over de verergering van zijn rugklachten en de motivering van de aangenomen beperkingen. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef de conclusies van de rechtbank en het Uwv, en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische oordelen. De Raad bevestigde dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant niet werd overschreden in de geselecteerde functies.
De uitspraak concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.