ECLI:NL:CRVB:2020:228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
19/518 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake bijstandsbesluit en terugvordering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering en de terugvordering van gemaakte kosten door het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Het college had de bezwaren van de appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding, wat door de rechtbank werd bevestigd. De appellant stelde echter dat het college niet had aangetoond dat de besluiten op de juiste wijze waren verzonden, waardoor de bezwaartermijnen niet waren aangevangen.

De Raad heeft vastgesteld dat het college niet op individueel niveau kon aantonen dat de besluiten correct waren geadresseerd en verzonden. Hierdoor was de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar onterecht. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de appellant gegrond verklaard. Het college werd opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van de appellant tegen de besluiten van 22 januari 2018 en 13 maart 2018, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens werd het verzoek van de appellant om schadevergoeding afgewezen, omdat het nog niet duidelijk was of en in welke mate er schade was geleden.

De kosten van de appellant voor rechtsbijstand werden door de Raad vastgesteld op € 2.100,-, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 174,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

19.518 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 december 2018, 18/3625 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)
Datum uitspraak: 28 januari 2020
Zitting hebben: O.L.H.W.I. Korte, A.J. Schaap en M. van Paridon
Griffier: A.A.H. Ibrahim
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.S. Pot, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van Fulpen. De Raad heeft, na sluiting van het onderzoek ter zitting van 21 januari 2020, met toepassing van artikel 8:67, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat mondeling uitspraak wordt gedaan en dat die uitspraak wordt verdaagd tot 28 januari 2020.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 juli 2018;
- draagt het college op om een nieuwe beslissing op de bezwaren tegen de besluiten van 22 januari 2018 en 13 maart 2018 te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.100,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 174,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 22 januari 2018 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 december 2016 ingetrokken. Bij besluit van 13 maart 2018 heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 december 2016 tot en met 31 oktober 2017 tot een bedrag van € 13.415,83 van appellant teruggevorderd.
Bij besluit van 18 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 22 januari 2018 en 13 maart 2018 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college de verzending van de besluiten van 22 januari 2018 en 13 maart 2018 niet aannemelijk heeft gemaakt. De betreffende bezwaartermijnen zijn daarom niet daags daarna aangevangen.
Het college heeft, naar aanleiding van schriftelijke vragen van de Raad over het gebruikte postregistratiesysteem Verseon, ter zitting erkend dat het college niet op individueel niveau aannemelijk kan maken dat de besluiten van 22 januari 2018 en 13 maart 2018 juist zijn geadresseerd en ter verzending zijn aangeboden aan PostNL.
Hieruit volgt dat het college het bezwaar tegen de besluiten van 22 januari 2018 en 13 maart 2018 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 6:7, 6:8 en 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In deze zaak kan het geschil niet definitief worden beslecht, omdat in beroep en in hoger beroep alleen de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant aan de orde is gekomen. Het college zal daarom een nieuw, inhoudelijk besluit moeten nemen op het bezwaar tegen de besluiten van 22 januari 2018 en 13 maart 2018.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil en zoals uitdrukkelijk met partijen ter zitting besproken bestaat aanleiding om met toepassing van 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Het verzoek van appellant om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking. Hoe het nieuw te nemen besluit zal luiden, is immers nog niet bekend. Het is daarom nu niet mogelijk om vast te stellen of, en zo ja, in welke omvang, door appellant schade is geleden in verband met het bij deze uitspraak vernietigde besluit. Het college kan bij de nadere besluitvorming ook het verzoek van appellant betrekken en daarover een beslissing nemen.
Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van de appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- in beroep en € 1.050,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal een bedrag van € 2.100,-.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Voorzitter
(getekend) A.A.H. Ibrahim (getekend) O.L.H.W.I. Korte