ECLI:NL:CRVB:2020:2267
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, die eerder een ZW-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering door het Uwv. De rechtbank had geoordeeld dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellante correct hadden vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch passend waren. Appellante stelde in hoger beroep dat zij volledig arbeidsongeschikt was en niet in staat om de geselecteerde functies te verrichten, onderbouwd met medische klachten en een oogheelkundige expertise. De Raad oordeelde echter dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en dat de aan appellante opgelegde beperkingen adequaat waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar klachten. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was en dat er geen reden was voor een urenbeperking of andere aanpassingen.