ECLI:NL:CRVB:2020:226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van de Ziektewet-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich op 29 september 2015 ziek meldde met psychische klachten, had een Ziektewet-uitkering ontvangen. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts appellante op 11 oktober 2016 had gezien, werd geconcludeerd dat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Het Uwv beëindigde daarop de ZW-uitkering per 7 december 2016. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren.
In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, waaronder dat zij niet in staat zou zijn om de geselecteerde functies te vervullen vanwege haar klachten. De Raad oordeelde echter dat de gronden van appellante niet slaagden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde dat appellante in staat werd geacht om een opleiding tot medisch codeur te volgen, gezien haar eerdere opleiding en ervaring. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.