Uitspraak
18.2048 WSFBSF
OVERWEGINGEN
BESLISSING
het besluit van 20 juli 2017;
van in totaal € 172,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarbij zijn studiefinanciering werd herzien. Appellant was vanaf 1 november 2013 ingeschreven op een BRP-adres en ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Na een huisbezoek door controleurs op 30 maart 2017, concludeerde de minister dat appellant niet op het BRP-adres woonde, wat leidde tot een terugvordering van € 8.350,02. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen het besluit van de minister ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bewijs van de minister niet toereikend is om te concluderen dat appellant ten tijde van de controle niet op het BRP-adres woonde. De Raad stelt vast dat het onderzoek niet zorgvuldig genoeg is uitgevoerd en dat de verslaglegging daarvan gebreken vertoont. Hierdoor is de conclusie van de minister niet voldoende onderbouwd. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, verklaart het beroep gegrond en herroept het besluit van 14 april 2017, omdat dit besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. De minister wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.100,- bedragen, en moet het griffierecht van € 172,- vergoeden.