ECLI:NL:CRVB:2020:2254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
19/3022 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de weigering van een WIA-uitkering aan appellant werd bevestigd. Appellant, die als procesoperator werkzaam was, meldde zich op 15 januari 2016 ziek met psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering werd vastgesteld dat hij belastbaar was, maar minder dan 35% arbeidsongeschikt. Het Uwv weigerde de uitkering per 12 januari 2018, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de medische rapporten navolgbaar waren. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant geen nieuwe gegevens had ingediend die zijn standpunt onderbouwden. De Raad oordeelde dat de eerdere beoordeling door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige correct was en dat er geen aanleiding was voor een andere conclusie. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 september 2020.

Uitspraak

19.3022 WIA

Datum uitspraak: 23 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 mei 2019, 18/1079 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens werkgever heeft drs. H.E. Wonnink zich als gemachtigde gesteld.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 26 augustus 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als procesoperator in dienst van werkgever. Daarnaast ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidwet. Op 15 januari 2016 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 december 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 5 januari 2018 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 12 januari 2018 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet WIA omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 mei 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig is geweest en de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig en navolgbaar zijn. Wat appellant, onder inzending van medische informatie, heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven tot twijfel aan de juistheid van de medische bevindingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de ingezonden medische informatie toegelicht dat de in die stukken beschreven klachten bekend waren en daarmee rekening is gehouden. De verzekeringsartsen hebben een volledig beeld gehad van de medische situatie van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Daarin heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft de motivering in het arbeidskundig rapport van 15 mei 2018 dat de geselecteerde functies voor appellant passend zijn en niet tot een relevante mate van arbeidsongeschiktheid leiden, inzichtelijk en overtuigend geacht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beoordeling niet voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Hij stelt zich op het standpunt dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen en dat ingezette onderzoeken mogelijk alsnog een oorzaak voor de bestaande en onvoldoende meegenomen klachten kunnen opleveren. Zodra nieuwe bewijsstukken zijn verkregen die de oorzaken van de klachten van appellant kunnen verklaren, zullen deze worden overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat in de kern een herhaling van de gronden van het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. Appellant heeft niet onderbouwd waarom hij de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, niet juist acht. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. In hoger beroep heeft appellant geen nadere gegevens ingezonden, zodat er geen gronden zijn voor het oordeel dat zijn medische situatie op de datum in geding tot meer beperkingen moet leiden dan waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan.
4.2.
Uit wat in 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van C. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) C.M. van de Ven