ECLI:NL:CRVB:2020:2246
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over recht op Wajong-uitkering bij verblijf buiten Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een Wajong-uitkering ontvangt. Appellant heeft in 2002 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend gekregen. In 2016 en 2017 heeft hij aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) meegedeeld dat hij van plan is om naar Bonaire te verhuizen en heeft hij verzocht om zijn Wajong-uitkering mee te nemen. Het Uwv heeft echter besloten dat appellant geen recht heeft op de Wajong-uitkering als hij buiten Nederland gaat wonen, en heeft dit besluit in een later bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de door appellant aangevoerde feiten en omstandigheden niet als zwaarwegende redenen konden worden aangemerkt om de hardheidsclausule van de Wajong toe te passen. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald, waarbij hij stelde dat zijn schuldenproblematiek door het verhuizen naar Bonaire zou worden opgelost, omdat de kosten van levensonderhoud daar lager zijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de door appellant aangevoerde redenen niet voldoende zijn om de hardheidsclausule toe te passen. De Raad heeft vastgesteld dat het exportverbod van Wajong-uitkeringen het uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd.