In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag geweigerd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing en voerde aan dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid was verricht, aangezien dit was uitgevoerd door een niet-geregistreerde verzekeringsarts.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad dat het medisch onderzoek inderdaad niet met de vereiste zorgvuldigheid was uitgevoerd. De Raad stelde vast dat het gebrek in het onderzoek niet was hersteld door de beoordeling van de rapporten door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv, en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Daarnaast werd het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen, omdat het onduidelijk was hoe het nieuw te nemen besluit zou luiden. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.100,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medische onderzoeken bij aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.