ECLI:NL:CRVB:2020:2229
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische situatie van appellant in het kader van de Ziektewet en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die eerder als planner bij een haal- en brengservice werkte, had zich op 5 december 2016 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een Ziektewet-uitkering toe, maar beëindigde deze op 5 januari 2018 omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen, met name vanwege psychische en lichamelijke klachten. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanknopingspunten had gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De in hoger beroep opnieuw vermelde klachten werden niet als nieuwe medische informatie beschouwd. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.