ECLI:NL:CRVB:2020:2229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
19/2397 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische situatie van appellant in het kader van de Ziektewet en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die eerder als planner bij een haal- en brengservice werkte, had zich op 5 december 2016 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een Ziektewet-uitkering toe, maar beëindigde deze op 5 januari 2018 omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen, met name vanwege psychische en lichamelijke klachten. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanknopingspunten had gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De in hoger beroep opnieuw vermelde klachten werden niet als nieuwe medische informatie beschouwd. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

19 2397 ZW

Datum uitspraak: 18 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
23 april 2019, 18/1336 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. Winia, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 7 augustus 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als planner haal- en brengservice bij [BV] voor 37 uur per week. Zijn dienstverband is op 1 april 2014 geëindigd. Appellant heeft zich op 5 december 2016 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft, na akkoord van de verzekeringsarts, appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 november 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 78,98% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 20 november 2017 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 5 januari 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 mei 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 maart 2018 ten grondslag die informatie van de huisarts van 15 maart 2018 heeft meegewogen en appellant verdergaand beperkt heeft geacht. Tevens ligt aan het bestreden besluit het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 mei 2018 ten grondslag. Deze heeft aan de hand van de gewijzigde FML van 23 maart 2018 vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten en de eerder geselecteerde functies niet allemaal geschikt zijn. Binnen de SBC-code 111180 is een nieuwe functie geselecteerd en de functie in SBC-code 315132 is verwijderd. Door een wijziging van de mediane loonwaarde wordt appellant geacht nog 80,29% van zijn maatmaninkomen te kunnen verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig plaatsgevonden. In dat kader heeft de rechtbank overwogen dat een arts van het Uwv de dossiergegevens heeft bestudeerd. Hij heeft appellant gezien op het spreekuur en heeft hem psychisch en lichamelijk onderzocht. In bezwaar heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van de verzekerinsarts bezwaar en beroep en is informatie van de behandelend sector meegewogen. Wat betreft de inhoudelijke beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep relevante aspecten van appellant zijn gezondheidstoestand heeft gemist of dat de informatie van de huisarts onjuist is uitgelegd. Volgens de rechtbank is er geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft in zijn rapporten inzichtelijk en overtuigend toegelicht waarom er geen aanleiding bestaat appellant op de datum in geding meer beperkt te achten. In dit kader heeft de rechtbank van belang geacht dat het laatste röntgenverslag geen nieuwe ontwikkelingen laat zien en het verslag overeenkomt met de mededeling van appellant op de hoorzitting dat in het verleden op de MRI spondylose te zien was. Het Uwv heeft volgens de rechtsbank de beperkingen van appellant op juiste wijze in de FML neergelegd. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Uwv de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende heeft gemotiveerd. Ten aanzien van het gestelde in bezwaar dat de functies productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) niet geschikt zijn vanwege het bedienen van voetpedalen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gesteld dat appellant niet beperkt wordt geacht op het gebruik van voetpedalen en dat de voetpedalen ook met de rechtervoet bediend kunnen worden zodat de linkervoet niet wordt belast. De rechtbank heeft geoordeeld dat de geschiktheid van de geduide functies afdoende is gemotiveerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de aan appellant voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat deze functies voor appellant geschikt worden geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij psychisch en lichamelijk meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Appellant is als gevolg van de been- en rugklachten genoodzaakt tot het afwisselen van houdingen en het gebruik van voetpedalen is niet mogelijk wegens de voetklachten. Appellant is tevens van mening dat hij meer beperkt is ten aanzien van zitten en hij heeft aangevoerd dat een urenbeperking op basis van energetische klachten als gevolg van de depressie, vermoeidheidsklachten en slecht slapen aan de orde is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van de huisarts W. de Wit van 7 juni 2019 ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit beroep hebben geleid worden geheel onderschreven. Op grond van alle beschikbare medische gegevens kan niet worden vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld voor ogen heeft gehad van de medische situatie van appellant. De in hoger beroep opnieuw vermelde aanhoudende psychische klachten, die tot een urenbeperking aanleiding zouden moeten geven, betreft geen nieuwe medische informatie. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 maart 2018 en 6 februari 2019 blijkt dat de informatie van de huisarts heeft geleid tot aanvullende beperkingen, die de mogelijke aan arbeid verbonden spanning sterk reduceert. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant op psychische gronden meer beperkt is of een urenbeperking nodig is.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft herhaald over de uit zijn rugklachten voortvloeiende noodzaak meer beperkingen aan te nemen voor zitten, vindt evenmin aanknopingspunten in de voorhanden medische gegevens. In het rapport van 6 februari 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd gerapporteerd over de vermelde rugklachten en de aaneengesloten duur van het zitten.
4.4.
De in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts van 7 juni 2019 geeft ook geen aanleiding om anders te oordelen. Daarvan heeft het Uwv met juistheid te kennen gegeven dat deze informatie een beschrijving is van het eerdere verslag van de radiologie van 22 januari 2019.
4.5.
Wat appellant in hoger beroep tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 3 mei 2018 toegelicht dat in de geselecteerde functies productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) de voetpedalen ook met de rechtervoet bediend kunnen worden zodat de linkervoet niet wordt belast.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank ook wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
De griffier is verhinderd te ondertekenen.