ECLI:NL:CRVB:2020:2227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
18/6304 WBQA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Indicatie banenafspraak en beoordeling medische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had een aanvraag ingediend voor een Indicatie banenafspraak, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De appellant, geboren in 1976, stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische klachten, waaronder milde artrose en een gegeneraliseerde angststoornis. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant met zijn beperkingen in staat was om een drempelfunctie uit te oefenen, waarmee hij het wettelijk minimumloon kon verdienen. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling waren van zijn eerdere argumenten, die al afdoende waren besproken door de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de beslissing van het Uwv te herzien en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

18.6304 WBQA

Datum uitspraak: 16 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 november 2018, BRE 18/966 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 14 maart 2017 is bij het Uwv voor appellant, geboren op [geboortedatum] 1976, een zogeheten Indicatie banenafspraak aangevraagd.
1.2.
In verband met deze aanvraag heeft een verzekeringsarts na medisch onderzoek beperkingen gesteld voor gebruik van de nek, boven schouderhoogte werken, veelvuldige stress, productiepieken en deadlines. Appellant is voorts aangewezen geacht op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige conflictsituaties en met een eigen takenpakket. Een urenbeperking heeft de verzekeringsarts niet aan de orde geacht.
Een arbeidsdeskundige heeft hierna vastgesteld dat appellant met inachtneming van de beperkingen in staat is om een zogeheten drempelfunctie uit te oefenen, waarmee hij het wettelijk minimumloon kan verdienen. Bij besluit van 8 juni 2017 heeft het Uwv de aanvraag om een Indicatie banenafspraak voor appellant afgewezen, omdat appellant het minimumloon kan verdienen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 februari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag, waarin de conclusies van de primaire verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zijn onderschreven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is en geen reden bestaat te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat appellant in staat is om een drempelfunctie uit te voeren. Met deze functie wordt appellant geacht het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen. Appellant heeft zijn stelling dat zijn beperkingen te laag zijn gewaardeerd, op geen enkele wijze met stukken onderbouwd, zodat de rechtbank aan die stelling voorbij is gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden besloten dat appellant niet in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische klachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader verwijst de Raad naar de bijlage bij de aangevallen uitspraak.
4.2.
De gronden van appellant in hoger beroep zijn een herhaling van zijn gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn standpunt mede gebaseerd op informatie uit de behandelend sector. Uit die informatie blijkt dat bij appellant sprake is van een milde artrose met bursitis aan de linkerschouder, waarbij de pijnklachten in januari 2016 zijn toegenomen door sporten tijdens fitness. Uit informatie van de radioloog uit 2016 blijkt dat de scoliose ongewijzigd is gebleven en er geen degeneratieve afwijkingen van betekenis zijn. De lumbale wervelkolom vertoont geen bijzonderheden. In een psychologisch onderzoek is bij appellant een gegeneraliseerde angststoornis vastgesteld met een wisselwerking met de fysieke klachten, waarbij EMDR en CGT is geadviseerd. Appellant staat voor zijn psychische en fysieke klachten inmiddels niet meer onder behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hieruit afgeleid dat de pijnklachten van appellant voornamelijk het gevolg zijn van een verminderde spierconditie bij ontbrekende pathologie. Op grond van deze bevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant beperkt geacht ten aanzien van het gebruik van de nek en het langer dan vijf minuten boven schouderhoogte werken. Er dient sprake te zijn van werkzaamheden zonder veelvuldige stress, productiepieken en deadlines, in een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige conflictsituaties en met een eigen takenpakket. Appellant heeft ook in hoger beroep zijn stelling, dat zijn beperkingen hiermee onjuist zijn gewaardeerd en voor hem een urenbeperking dient te gelden, op geen enkele wijze onderbouwd met stukken waaruit dit blijkt.
4.3.
De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat appellant met de voor hem geldende beperkingen in staat is de drempelfunctie van wikkelaar transformatoren uit te voeren en hij daarmee geacht kan worden het wettelijk minimumloon te verdienen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.D. de Jong