ECLI:NL:CRVB:2020:2219
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 2 januari 2014 ziek meldde met rugklachten, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 31 december 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank had vastgesteld dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van appellante correct had beoordeeld en dat er geen reden was om aan de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante medisch geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, met A.L. Abdoellakhan als griffier.