ECLI:NL:CRVB:2020:2219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
18/778 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 2 januari 2014 ziek meldde met rugklachten, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 31 december 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank had vastgesteld dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van appellante correct had beoordeeld en dat er geen reden was om aan de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante medisch geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, met A.L. Abdoellakhan als griffier.

Uitspraak

18.778 WIA

Datum uitspraak: 23 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 december 2017, 16/3613 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 12 augustus 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker bediening horeca voor 15,1 uur per week. Op 2 januari 2014 heeft appellante zich ziek gemeld met fysieke klachten, voornamelijk rugklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 22 maart 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 31 december 2015 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 31 augustus 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 21 september 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellante aangescherpt in een FML van 31 augustus 2016. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat deze aanscherping van de belastbaarheid geen gevolgen heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid. De vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt minder dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook geen reden gezien om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante op onjuiste wijze in de FML zijn neergelegd. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellante heeft gemist en heeft daarom geen aanleiding gezien diens visie in twijfel te trekken. De door appellante in beroep overgelegde gegevens hebben niet tot een ander oordeel geleid. De gronden van appellante dat er ten onrechte geen informatie bij haar specialisten is ingewonnen en dat overwegingen met betrekking tot haar psychische toestand ontbreken, slagen naar het oordeel van de rechtbank niet. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts de beschikking had over informatie van de huisarts van appellante en van haar behandelend neuroloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in bezwaar toegevoegde informatie van de psychiater bij zijn onderzoek betrokken.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar psychische beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat zij vanwege haar beperkingen de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het oordeel van de rechtbank, ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, wordt geheel onderschreven.
4.3.
Daar wordt het volgende aan toegevoegd. In hoger beroep heeft appellante, net als in beroep, geen medische stukken in het geding gebracht die aanleiding geven te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank. In tegenstelling tot wat appellante heeft aangevoerd, heeft de verzekeringsarts in de FML van 31 augustus 2016 rekening gehouden met de psychische beperkingen van appellante. Volgens de FML is appellante aangewezen op een voorspelbare werksituatie, op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, met weinig of geen rechtstreekse contacten met klanten en patiënten of hulpbehoevenden en zonder leidinggevende aspecten. Zij kan een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact hanteren. Daarnaast zijn beperkingen vastgelegd voor haar fysieke beperkingen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML van 31 augustus 2016, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, wordt eveneens onderschreven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2020
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L. Abdoellakhan