ECLI:NL:CRVB:2020:2215
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering nabestaandenuitkering na postmortale inseminatie en discriminatieverboden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een nabestaandenuitkering aan appellante, die na het overlijden van haar echtgenoot via postmortale inseminatie zwanger is geraakt. De appellante had een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), maar deze werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden van de wet. De Svb stelde dat de appellante op het moment van overlijden van haar echtgenoot geen zorgplicht had voor hun kind, dat pas na het overlijden was verwekt.
De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigd onderscheid in de zin van artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Raad stelde vast dat de wetgever bij de invoering van de Anw geen rekening had gehouden met situaties van postmortale inseminatie, maar dat dit niet leidde tot een schending van de discriminatieverboden. De Raad benadrukte dat de Anw is bedoeld voor nabestaanden die op het moment van overlijden van hun partner economisch afhankelijk zijn, en dat appellante in dit geval niet in een vergelijkbare situatie verkeerde.
De Raad concludeerde dat de weigering van de nabestaandenuitkering niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op gezinsleven beschermt, omdat er geen inmenging was in het gezinsleven van appellante. De uitspraak bevestigde dat de wetgever de voorwaarden voor de nabestaandenuitkering had vastgesteld en dat de rechter niet in deze belangenafweging mocht treden. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank in stand gelaten, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.