ECLI:NL:CRVB:2020:2213
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering en herzieningsverzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, geboren in 1997, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. Het Uwv stelde vast dat appellant arbeidsvermogen had en dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. Appellant had eerder geen bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag in 2016 en ook niet tegen de daaropvolgende afwijzingen in 2017. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij ten onrechte was afgewezen, omdat hij niet over arbeidsvermogen zou beschikken en dat zijn moeder niet op de hoogte was van de wet- en regelgeving. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant herhalingen waren van eerdere stellingen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv geen aanleiding had om terug te komen op het eerdere besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die de afwijzing konden onderbouwen. De uitspraak werd gedaan door W.J.A.M. van Brussel, met M. Graveland als griffier.