ECLI:NL:CRVB:2020:2206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
18/2864 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WGA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als schoonmaakster werkte, was sinds januari 2013 arbeidsongeschikt na een verkeersongeluk. Na een periode van ziekte ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze werd per 11 oktober 2016 beëindigd omdat het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% had vastgesteld. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat zij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen, onder andere vanwege hooikoorts en haar onvermogen om de Nederlandse taal te lezen of schrijven.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank, die had geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar taalproblemen, in staat was om de vereiste cursussen voor de functie van snackbereider te volgen, aangezien deze in eenvoudig Nederlands werden aangeboden en visuele ondersteuning mogelijk was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond.

Uitspraak

18.2864 WIA

Datum uitspraak: 17 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 april 2018, 17/1971 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te 's-[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vreeswijk en een tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor gemiddeld 13,35 uur per week. Eind januari 2013 is zij uitgevallen als gevolg van een verkeersongeluk, waarbij zij is aangereden door een auto op het zebrapad. Na een volledige werkhervatting heeft zij zich op 13 augustus 2013 ziek gemeld wegens persisterende pijnklachten en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 11 augustus 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% omdat de arbeidsdeskundige geen geschikte functies kon selecteren.
1.2.
Naar aanleiding van een bezwaar van de ex-werkgever van appellante tegen de toekenning van de WIA-uitkering is de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het opleidingsniveau van appellante verhoogd naar niveau 2 en heeft op basis van de geselecteerde functies de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0%. Het Uwv heeft daarom besloten om de WIA‑uitkering per 11 oktober 2016, na afloop van de loongerelateerde periode, te beëindigen.
1.3.
Bij besluit van 9 augustus 2016 heeft het Uwv, zonder een nieuw verzekeringsgeneeskundig of arbeidskundig onderzoek uit te voeren, bevestigd dat de WIA‑uitkering per 11 oktober 2016 wordt beëindigd omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van een bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv alsnog een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. Appellante heeft het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 december 2016. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 4,99%. Naar aanleiding van de reactie van appellante op deze bevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd geen reden te zien om zijn oordeel te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de reactie van appellante het opleidingsniveau verlaagd naar niveau 1 en heeft als gevolg hiervan één functie laten vervallen, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 6,63% tot gevolg. Bij beslissing op bezwaar van 30 mei 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding bestaat om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. Uit de medische stukken in het dossier komt eenzelfde beeld naar voren als geschetst door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Gelet op deze informatie wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn standpunt dat er geen sprake is van evidente ernstige pathologie. Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies adequaat heeft toegelicht en gemotiveerd. Met betrekking tot de functie productiemedewerker (SBC‑code 111071) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat het gaat om eenduidige instructies die in eenvoudig Nederlands worden aangeboden en door middel van ‘pictos’ en eventueel video kunnen worden ondersteund, terwijl de noodzakelijke examens mondeling worden afgenomen. De moeilijkheidsgraad van deze instructies is volgens de arbeidskundige bezwaar en beroep te vergelijken met bijvoorbeeld de praktijkinstructie voor schoonmaakwerk zoals in het verleden door appellante is verricht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. In dat kader heeft appellante verwezen naar een medisch vragenformulier van 16 juni 2015 waarop zij heeft aangegeven dat zij hooikoorts heeft. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft genoteerd dat appellante geen allergieën heeft, komt volgens haar door haar taalprobleem. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de geselecteerde functies ongeschikt zijn. De functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) heeft een kenmerkende belasting op punt 3.6 in de FML wegens contact met stof en stuifmeelpollen. Deze functie is daarom niet geschikt voor appellante vanwege haar hooikoorts. Omdat appellante geen Nederlands kan lezen of schrijven kan zij ook niet de cursussen volgen die vereist zijn bij de functie snackbereider (SBC-code 111071). Het Uwv zou het cursusmateriaal van deze cursussen moeten overleggen zodat het mogelijk is om te kunnen oordelen of appellante wel in staat is om de cursussen te volgen. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat in alle drie de geselecteerde functies er onvoldoende mogelijkheid bestaat om van houding te wisselen, waardoor haar belastbaarheid wordt overschreden.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 augustus 2020, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 11 oktober 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.
Met betrekking tot de grond van appellante dat zij meer beperkt is dan dat het Uwv heeft aangenomen, wordt allereerst overwogen dat zij in essentie de bij de rechtbank naar voren gebrachte gronden en argumenten heeft herhaald. Verder heeft zij in beroep, noch in hoger beroep, haar stelling onderbouwd met medische stukken. De rechtbank heeft deze gronden en argumenten afdoende besproken en juist geoordeeld dat deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op dit punt. Appellante wordt verder niet gevolgd in haar standpunt dat het de verantwoordelijkheid was van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om te onderzoeken en nader te onderbouwen dat zij geen beperkingen heeft door haar hooikoorts. Het formulier van 16 juni 2015 waar appellante naar verwijst, is door haar ingevuld bij de einde wachttijd beoordeling, waarbij overigens ook geen beperking door hooikoorts is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn onderzoek op 20 december 2016 genoteerd bij de tractusanamnese “Geen allergie. Verder schoon”. Hieruit volgt dat het onderwerp allergieën specifiek aan bod is geweest bij het onderzoek. Appellante heeft pas in een zeer laat stadium op 7 augustus 2020, twaalf dagen voor de zitting in hoger beroep en zonder verdere onderbouwing, gesteld dat zij arbeidsbeperkingen heeft door haar hooikoortsklachten en dat bij het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake is geweest van miscommunicatie door taalproblemen. Het had onder deze omstandigheden op de weg van appellante gelegen om haar standpunt dat in het gesprek met de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake is geweest van een miscommunicatie en dat zij arbeidsbeperkingen ondervindt door hooikoortsklachten, tenminste van enige onderbouwing te voorzien. Nu deze onderbouwing geheel ontbreekt ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Appellante is licht beperkt geacht op onderdeel 5.4, staan tijdens het werk (ongeveer 4 uren per werkdag). Onder 5.11 is als specifieke voorwaarde voor statische houdingen in arbeid opgenomen: voldoende afwisseling van houding. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 augustus 2020 nader toegelicht dat er in de functies voldoende sprake is van een afwisseling van houding. In de functie snackbereider (SBC-code 111071) kan men namelijk naar keuze gaan staan of zitten, waardoor van houding veranderd kan worden. In de functie medewerker textiel (SBC-code 111161) zijn er verschillende werkplekken waar volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bewegend wordt gestaan. Uit de functieomschrijving komt naar voren dat op elke werkplek verschillende handelingen worden verricht die er voor zorgen dat van houding wordt gewisseld. Uit de beschrijving van de belastbaarheid van de functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) komt, zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht, naar voren dat zowel het één uur zitten als de drie uur bewegend staan worden onderbroken door korte momenten van lopen. Hiermee heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante op het onderdeel statische houdingen niet wordt overschreden.
4.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eveneens overtuigend gemotiveerd dat appellante, ook als zij de Nederlandse taal niet kan lezen of schrijven, in staat is om de cursussen die vereist zijn bij de functie snackbereider (SBC-code 111071) te volgen. De instructies worden in eenvoudig Nederlands aangeboden en visuele ondersteuning is mogelijk, terwijl de examens mondeling worden afgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat het niveau van deze cursussen vergelijkbaar is met praktijkinstructies voor schoonmaakwerk dat appellante eerder heeft verricht. Gelet op de eerdere werkervaring van appellante, het feit dat de twee cursussen samen slechts twee dagen in beslag nemen en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet de Raad geen aanknopingspunten om op dit punt de geschiktheid van appellante voor de functie snackbereider voor onjuist te houden. De enkele twijfel bij appellante of deze cursussen kunnen worden gevolgd zonder Nederlands te kunnen lezen en schrijven en of deze cursussen haar niveau niet te boven gaan, is niet voldoende om van het Uwv te verlangen het cursusmateriaal te overleggen. Gelet op het voorgaande, ziet de Raad geen reden om een onafhankelijke arbeidsdeskundige als deskundige te benoemen zoals appellante ter zitting nog heeft verzocht.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2020.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) D.S. Barthel