ECLI:NL:CRVB:2020:2206
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WGA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als schoonmaakster werkte, was sinds januari 2013 arbeidsongeschikt na een verkeersongeluk. Na een periode van ziekte ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze werd per 11 oktober 2016 beëindigd omdat het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% had vastgesteld. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat zij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen, onder andere vanwege hooikoorts en haar onvermogen om de Nederlandse taal te lezen of schrijven.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank, die had geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar taalproblemen, in staat was om de vereiste cursussen voor de functie van snackbereider te volgen, aangezien deze in eenvoudig Nederlands werden aangeboden en visuele ondersteuning mogelijk was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond.