ECLI:NL:CRVB:2020:22
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-vervolguitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsmogelijkheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WGA-vervolguitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder als allround monteur werkte, had zich in 2004 en 2007 ziek gemeld met vermoeidheidsklachten als gevolg van een chronische hepatitis. Na verschillende medische beoordelingen en herbeoordelingen, concludeerde het Uwv dat appellant met ingang van 24 oktober 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn lichamelijke klachten en vermoeidheid niet juist zijn beoordeeld en dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Hij betwist de conclusie van de verzekeringsartsen dat hij in staat is om acht uur per dag te werken. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende zijn onderbouwd. De Raad bevestigt dat er geen medische informatie is overgelegd die de inschatting van de arbeidsmogelijkheden van appellant kan weerleggen.
De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is en dat de beëindiging van de WGA-vervolguitkering gerechtvaardigd is. De uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.