ECLI:NL:CRVB:2020:2195
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 18 mei 2015 ziek meldde met psychische klachten na een arbeidsconflict, had op 1 juni 2017 een verzekeringsarts bezocht. Deze arts concludeerde dat appellante belastbaar was, met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek dat aan het besluit ten grondslag lag, voldoende zorgvuldig achtte. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was om te werken.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de functies die aan de berekening ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor haar. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.