ECLI:NL:CRVB:2020:2195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
19/2767 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 18 mei 2015 ziek meldde met psychische klachten na een arbeidsconflict, had op 1 juni 2017 een verzekeringsarts bezocht. Deze arts concludeerde dat appellante belastbaar was, met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek dat aan het besluit ten grondslag lag, voldoende zorgvuldig achtte. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was om te werken.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de functies die aan de berekening ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor haar. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 2767 WIA

Datum uitspraak: 16 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 mei 2019, 17/6436 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster keuken en bediening voor gemiddeld 30 uur per week. Op 18 mei 2015 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten na een arbeidsconflict. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 1 juni 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juni 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 3 juli 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 3 juli 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 19 september 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe – samengevat – het volgende overwogen. Het medisch onderzoek, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, heeft de rechtbank voldoende zorgvuldig geacht. Daarbij heeft zij van belang geacht dat dit onderzoek heeft bestaan uit de bestudering van de dossiergegevens, het bijwonen van de hoorzitting en de bestudering van de informatie afkomstig van de behandelend psycholoog van appellante. Tevens heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingenomen standpunt. Uit de in beroep door appellante ingediende medische informatie blijkt niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer beperkingen had moeten aannemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beperkingen van appellante per datum in geding juist zijn vastgesteld. Daarnaast heeft zij geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat de artsen van het Uwv zowel haar psychische als fysieke beperkingen hebben onderschat en dat zij door haar beperkingen niet in staat is om aan het arbeidsproces deel te nemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 3 juli 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante, waaronder de grond dat haar rugbeperkingen zijn onderschat, afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.M.M. Chevalier