ECLI:NL:CRVB:2020:2189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
18/5082 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante, die zich op 28 februari 2014 ziek meldde na een val in een bus. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij appellante werd onderzocht door een arts, werd vastgesteld dat zij met ingang van 26 augustus 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de artsen voldoende onderbouwd waren.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten. Ze verwees naar een rapport van haar psychotherapeut, waarin werd gesteld dat zij naast PTSS ook een ernstige whiplash had. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de informatie van de psychotherapeut niet objectief en onderbouwd was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de beëindiging van de WGA-uitkering gerechtvaardigd was. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de rapporten van de artsen inzichtelijk en concludent waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

18.5082 WIA

Datum uitspraak: 16 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 augustus 2018, 17/2266 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Brands, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster schoonmaak. Op 28 februari 2014 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten na een val in een bus. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 26 februari 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 april 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 21 april 2017 vastgesteld dat appellante met ingang van 26 augustus 2017 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 4 september 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 6 september 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De primaire arts heeft appellante zelf gesproken en lichamelijk en psychisch onderzocht. De medische informatie van de behandelaars zijn bij de beoordeling betrokken en de conclusies van de arts zijn voldoende begrijpelijk neergelegd in het rapport van 4 april 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een dossieronderzoek verricht en medische informatie meegewogen. Verder heeft zij appellante gesproken op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar visie voldoende inzichtelijk gemaakt in de rapportage van 4 september 2017. In de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep is goed gemotiveerd hoe de belastbaarheid van appellante op de datum in geding was. De belastbaarheid is op juiste wijze neergelegd in de FML van 6 april 2017. Een urenbeperking is niet aan de orde. Dat appellante zwaardere beperkingen zegt te hebben, betekent niet zonder meer dat ook meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is immers niet wat appellante ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 oktober 2017 is afdoende gemotiveerd waarom de gronden van het beroep en de door appellante in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding geven om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet te volgen.
Uitgaande van de juistheid van de FML is het aannemelijk dat appellante in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, alsmede de reservefunctie, te vervullen. In het rapport van 6 september 2017 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verlopen. Daarbij komt dat appellante ten tijde van de zitting bij de rechtbank nog onder behandeling was en er nog geen volledige medische verklaring voor haar klachten was. Deze verklaring is na het sluiten van de zitting verstrekt. De rechtbank had de behandeling moeten aanhouden. Appellante moet dagelijks bedrust nemen om de dag door te komen. Een urenbeperking is daarom wel aan de orde. Appellante verwijst naar een rapport van drs. J. Wong Fong Sang, psychotherapeut van 7 augustus 2018, die als bijlage bij het hoger beroepschrift is toegevoegd. Hieruit blijkt dat appellante naast PTSS een whiplash heeft van de hoogste categorie. Het Uwv heeft te weinig onderzoek gedaan naar de beperkingen van appellante. Appelante heeft nadere informatie in het vooruitzicht gesteld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In het rapport van 5 oktober 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de informatie van Wong Fong Sang weinig objectief en niet onderbouwd is.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 26 augustus 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.
De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De onderzoeken door de primaire arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn zorgvuldig en volledig geweest. De artsen hebben de beschikking gehad over de op dat moment bekend zijnde medische informatie en die informatie ook gebruikt bij de medische beoordeling. Appellante is zowel door de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien en de rapporten van deze artsen zijn inzichtelijk en concludent. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, is onvoldoende om het in de aangevallen uitspraak over het bestreden besluit gegeven oordeel voor onjuist te houden. Appellante heeft een rapport van Wong Fong Sang van 7 augustus 2018 in geding gebracht. Dit rapport leidt niet tot een ander oordeel. Wong Fong Sang vermeldt dat er aanwijzingen zijn dat er bij appellante sprake is van een whiplash van de hoogste categorie. In zijn rapport beschrijft hij echter niet op welke grond hij tot deze conclusie komt en ook niet wat dit betekent voor de beperkingen op de in geding zijnde datum. Appellante heeft geschreven dat zij nog nadere medische informatie in geding zou brengen, maar deze informatie is niet door de Raad ontvangen. De medische component van de schatting wordt dan ook, onder verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank hierover, juist geacht en overgenomen.
4.4.
Tegen het door de rechtbank gegeven oordeel dat in de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies – uitgaande van de FML van 6 april 2017 – de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden heeft appellante geen gronden ingediend.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.A.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) A.A.M. Chevalier