ECLI:NL:CRVB:2020:2186
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die sinds 2008 met psychische klachten kampt, had een WGA-uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De uitkering was in 2011 beëindigd en appellante was in 2015 opnieuw beoordeeld, waarbij zij volledig arbeidsongeschikt werd geacht. Echter, na een verzoek van haar werkgever om herbeoordeling in 2017, concludeerde het Uwv dat appellante met ingang van 15 mei 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en beëindigde de WIA-uitkering per 19 maart 2018.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellante. In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat haar beperkingen zwaarder zijn dan door het Uwv aangenomen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die tot een ander oordeel zou leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de WGA-uitkering terecht was.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.