ECLI:NL:CRVB:2020:2184
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verhoging Wajong-uitkering wegens onvoldoende hulpbehoevendheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die een Wajong-uitkering ontvangt vanwege lichamelijke en psychische beperkingen, had verzocht om een verhoging van zijn uitkering in verband met hulpbehoevendheid. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant volgens de verzekeringsarts zelfstandig in zijn verzorgingsbehoefte kan voorzien en geen continue oppassing nodig heeft. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant niet zodanig hulpbehoevend is dat hij recht heeft op een verhoging van zijn uitkering. De Raad heeft daarbij benadrukt dat de hulp die appellant ontvangt, zoals een maaltijdservice en ondersteuning van het buurtteam, niet valt onder de essentiële levensverrichtingen waarvoor een verhoging van de uitkering kan worden toegekend. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft gesteld dat de hulpvraag van appellant in belangrijke mate wordt gedekt door andere voorzieningen, zoals het persoonsgebonden budget (pgb).
De uitspraak bevestigt dat de criteria voor het verhogen van de Wajong-uitkering strikt zijn en dat alleen in gevallen van daadwerkelijke hulpbehoevendheid, die verder gaat dan huishoudelijke taken, een verhoging kan worden overwogen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.