In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.C. Cornelisse, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 27 februari 2020 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarmee het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Hierdoor heeft mr. Cornelisse op 26 mei 2020 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor de kosten die appellante heeft gemaakt in zowel de procedure bij de rechtbank als in het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Uwv veroordeeld kan worden in de proceskosten, aangezien het bestuursorgaan geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. De Raad heeft de proceskosten begroot op € 1.050,- voor de procedure bij de rechtbank en € 1.050,- voor het hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.100,- dat het Uwv aan appellante moet vergoeden.
De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, met L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 september 2020. De beslissing is genomen zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden, omdat het onderzoek ter zitting achterwege is gelaten op basis van artikel 8:57 van de Awb.