ECLI:NL:CRVB:2020:2177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
19/83 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ingetrokken na tegemoetkoming door Uwv in bezwaren van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 november 2018. Op 19 februari 2020 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het geheel tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Hierdoor heeft mr. D.W.M. van Erp, de advocaat van appellant, op 2 april 2020 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor het Uwv.

De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellant moet worden veroordeeld, omdat appellant redelijkerwijs kosten heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep.

De proceskosten zijn begroot op € 1.050,- voor de procedure in beroep en € 787,50 voor de procedure in hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 4.164,89 dat het Uwv aan appellant moet vergoeden. Daarnaast zijn er kosten voor rechtsbijstand en reiskosten in verband met de onderzoeken en zittingen die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M. Schoneveld, met L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 september 2020
19/83 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 november 2018, 18/3193 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D.W.M. van Erp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 19 februari 2020 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Per faxbericht van 2 april 2020 heeft mr. Van Erp namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de nieuwe beslissing op bezwaar van 19 februari 2020 geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.050,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 787,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een inhoudelijke zienswijze) voor verleende rechtsbijstand.
De door appellant gevraagde vergoeding van gemaakte kosten voor rechtsbijstand voor zover deze de hiervoor genoemde bedragen te boven gaan, moet worden afgewezen, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en het Bpb, waarin een forfaitair stelstel is neergelegd.
Het verzoek om vergoeding van de gemaakte kosten van € 2.171,95, in verband met de door de gemachtigde van appellant overgelegde rapporten van De Landelijke Expertisebalie, komt voor toewijzing in aanmerking.
De reiskosten die appellant heeft moeten maken voor het bijwonen van de onderzoeken bij de deskundige en voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank, komen tot een bedrag van
€ 155,44 (openbaar vervoer 2e klas) voor vergoeding in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 4.164,89.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van
L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 september 2020.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) L.R. Scherpenzeel-Carlier
GdJ