ECLI:NL:CRVB:2020:2176
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op IVA-uitkering versus WGA-uitkering na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellant, die zich op 16 juni 2005 ziek meldde, heeft een WGA-uitkering ontvangen sinds 14 juni 2007. Hij verzocht om herbeoordeling van zijn uitkering, omdat hij meende recht te hebben op een IVA-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat er een mogelijkheid van behandeling bestond en dat appellant niet als uitbehandeld kon worden beschouwd. Het Uwv heeft zijn WIA-uitkering niet gewijzigd, wat leidde tot het bestreden besluit van 15 september 2017. De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid.
In hoger beroep voerde appellant aan dat uit informatie van zijn huisarts bleek dat er geen behandeling meer was voorzien en dat de prognose langdurig was. Het Uwv verzocht de Raad de eerdere uitspraak te bevestigen. De Raad oordeelde dat er geen geschil was over de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant, maar dat de vraag was of deze arbeidsongeschiktheid duurzaam was. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts overtuigend had toegelicht dat er een mogelijkheid van behandeling bestond en dat er geen reden was om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv. Het hoger beroep werd verworpen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.