ECLI:NL:CRVB:2020:2172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
19/4317 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering AOW-ouderdomspensioen wegens gebrek aan verzekeringsjaren in Nederland

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1953, een verzoek ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant heeft aangegeven tussen 1979 en 1986 in Nederland te hebben gewoond en gewerkt in de landbouw. Echter, de Svb heeft op 15 augustus 2018 besloten om appellant niet in aanmerking te brengen voor een AOW-ouderdomspensioen, omdat niet is gebleken dat hij verzekerd is geweest voor de AOW. Dit besluit werd door de Svb bevestigd in een bestreden besluit op 21 december 2018, waartegen appellant in beroep ging.

De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 9 september 2019 het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Svb voldoende onderzoek had verricht en dat niet aannemelijk was geworden dat appellant gedurende tenminste één kalenderjaar in Nederland voor de AOW verzekerd was geweest. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe bewijsstukken overgelegd en herhaalde zijn eerdere stellingen over zijn verblijf en werk in Nederland.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de gegevens die appellant heeft verstrekt onvoldoende zijn om te concluderen dat hij aan de verzekeringsvereisten voor de AOW voldoet. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 september 2020.

Uitspraak

19.4317 AOW

Datum uitspraak: 11 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 september 2019, 19/451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1953, heeft de Svb verzocht om toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij heeft appellant te kennen gegeven dat hij tussen 1979 en 1986 in Nederland heeft gewoond en daar heeft gewerkt in de landbouw.
1.2.
Bij besluit van 15 augustus 2018 heeft de Svb geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor een ouderdomspensioen op grond van de AOW, omdat niet is gebleken dat hij verzekerd is geweest voor de AOW. Het bezwaar van appellant hiertegen is bij besluit van 21 december 2018 (bestreden besluit) door de Svb ongegrond geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat – kort weergegeven – de Svb toereikend onderzoek heeft verricht en dat niet aannemelijk is geworden dat appellant gedurende tenminste één kalenderjaar in Nederland voor de AOW verzekerd is geweest.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant evenals in beroep gesteld dat hij wel degelijk in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe bewijsstukken overgelegd.
3.2.
De Raad onderschrijft wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Aan de hand van de weinige gegevens die appellant heeft verstrekt kan niet worden vastgesteld dat appellant gedurende tenminste één kalenderjaar in Nederland voor de AOW verzekerd is geweest.
4. Uit punt 3.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2020.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Buur
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par A. van Gijzen en présence de M. Buur en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 11 septembre 2020.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas:
Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.