In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M.S. Janssen-Polet, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 5 augustus 2019 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/5642. Op 8 april 2020 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het Uwv geheel tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Hierdoor heeft appellante op 10 april 2020 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan (Uwv) op verzoek van de indiener van het beroepschrift kan worden veroordeeld in de kosten, wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante recht heeft op vergoeding van de proceskosten, die zijn begroot op € 1.050,- voor de procedure in beroep en € 525,- voor de procedure in hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.575,-.
De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, met L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 september 2020. De Raad heeft appellante de mogelijkheid gegeven om het betaalde griffierecht rechtstreeks bij het Uwv te vorderen.