ECLI:NL:CRVB:2020:2162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
18/1396 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld door mr. P. Hanenberg, advocaat van appellant, die op 14 januari 2020 het hoger beroep heeft ingetrokken nadat het Uwv op 26 november 2019 had besloten om alsnog een WIA-uitkering aan appellant toe te kennen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met deze beslissing tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant, waardoor het hoger beroep niet langer nodig was.

De Raad heeft vervolgens de proceskosten in deze procedure beoordeeld. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv op verzoek van appellant in de kosten moet worden veroordeeld, omdat het bestuursorgaan geheel aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De Raad heeft de proceskosten begroot op € 2.625,-, bestaande uit kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep, en heeft deze kosten toegewezen aan appellant.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter J.P.M. Zeijen en griffier L.R. Scherpenzeel-Carlier. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures verduidelijkt, vooral in gevallen waarin het beroep wordt ingetrokken na een tegemoetkoming door het bestuursorgaan.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 september 2020
18/1396 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 januari 2018, 17/3967 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant ] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P. Hanenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 26 november 2019 de beslissing genomen om alsnog een WIA-uitkering aan appellant toe te kennen.
Bij brief van 14 januari 2020 heeft mr. Hanenberg namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de toekenning van de WIA-uitkering van 26 november 2019 aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen. Door de vaststelling dat appellant vanaf 30 augustus 2015 onverminderd ernstigere beperkingen had dan is aangenomen door het Uwv staat ook vast dat de ZW-uitkering per die datum niet ingetrokken had mogen worden en er per einde wachttijd een beoordeling op grond van de WIA had moeten plaatsvinden, hetgeen nu alsnog is gebeurd.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.050,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting), € 1050,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 525,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift) voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van
L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 september 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.R. Scherpenzeel-Carlier
IvR