ECLI:NL:CRVB:2020:2148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
19/1718 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand in verband met inkomsten uit een ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2019. De zaak betreft een herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die in de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 maart 2018 inkomsten uit een Ziektewetuitkering heeft ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze inkomsten in mindering gebracht op de bijstand en een bedrag van € 652,74 teruggevorderd van appellant.

De centrale vraag in deze procedure was of er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. Volgens de geldende rechtspraak kunnen dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet, alleen worden aangenomen in gevallen met onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor de betrokkene. Appellant heeft echter niet kunnen aantonen dat er sprake was van dergelijke dringende redenen. De financiële situatie van appellant voldeed niet aan de criteria die nodig zijn om van terugvordering af te zien.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de terugvordering rechtmatig was. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend, waarmee de procedure is afgerond.

Uitspraak

19.1718 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2019, 18/5000 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 1 september 2020
Zitting heeft: G.M.G. Hink
Griffier: I.A. Siskina
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2020. Voor appellant is mr. drs. ir. G.A.S. Maduro, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.E. van Dijk.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een herziening en terugvordering van bijstand. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant in de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 maart 2018 inkomsten uit een uitkering op grond van de Ziektewet heeft ontvangen. Het college heeft deze inkomsten op de bijstand in mindering gebracht en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 652,74 van appellant teruggevorderd.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van een terugvordering voor betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is.
De aangevoerde financiële situatie van appellant levert geen dringende redenen op om van terugvordering af te zien. Dat het college in mei 2018 heeft afgezien van verrekening omdat appellant op dat moment bijstand naar de norm voor een alleenstaande met toepassing van de kostendelersnorm ontving, betekent – anders dan appellant heeft aangevoerd – niet dat ook van de terugvordering afgezien moet worden. Appellant geniet immers op het moment van de invordering de bescherming van de beslagvrije voet.
Het hoger beroep slaagt daarom niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) I.A. Siskina (getekend) G.M.G. Hink