ECLI:NL:CRVB:2020:2148
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in verband met inkomsten uit een ziektewetuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2019. De zaak betreft een herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die in de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 maart 2018 inkomsten uit een Ziektewetuitkering heeft ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze inkomsten in mindering gebracht op de bijstand en een bedrag van € 652,74 teruggevorderd van appellant.
De centrale vraag in deze procedure was of er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. Volgens de geldende rechtspraak kunnen dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet, alleen worden aangenomen in gevallen met onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor de betrokkene. Appellant heeft echter niet kunnen aantonen dat er sprake was van dergelijke dringende redenen. De financiële situatie van appellant voldeed niet aan de criteria die nodig zijn om van terugvordering af te zien.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de terugvordering rechtmatig was. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend, waarmee de procedure is afgerond.