ECLI:NL:CRVB:2020:2145
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeval, had een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 1 maart 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen waren onderschat. Ze voerde aan dat ze leed aan een whiplash associated disorder (WAD) en andere medische klachten, en dat het Uwv niet zorgvuldig had gehandeld bij de beoordeling van haar situatie.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms, omdat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunten te onderbouwen met medische stukken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het bestreden besluit van het Uwv in stand werd gelaten. De Raad oordeelde dat de FML van 28 juni 2017, die de beperkingen van appellante vaststelde, juist was en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de rol van de verzekeringsarts in het proces.