ECLI:NL:CRVB:2020:2137
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een stichting tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen IVA-uitkering toe te kennen aan een werkneemster. De werkneemster, die als telefoniste/receptioniste werkte, had zich op 13 januari 2014 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had op 12 januari 2016 vastgesteld dat de werkneemster recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar niet op een IVA-uitkering, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam werd geacht. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van de stichting tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 10 september 2020 behandeld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de werkneemster niet duurzaam was. De Raad oordeelt dat er op de datum in geding, 11 januari 2016, nog behandelmogelijkheden waren die de belastbaarheid van de werkneemster konden verbeteren. De verzekeringsarts had in zijn rapporten aangegeven dat er nog onbenutte behandelmogelijkheden waren en dat een intensieve behandeling op termijn verbetering kon opleveren.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van de stichting niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan door E.J.J.M. Weyers, met G.S.M. van Duinkerken als griffier.