ECLI:NL:CRVB:2020:2133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
18/5276 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de zorgvuldigheid van medische onderzoeken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Limburg. De appellant, die via zijn ex-werkgever als eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) werkzaam was, had zich op 13 september 2016 ziek gemeld vanwege psychische en beenklachten. Het Uwv weigerde op 16 mei 2017 een ZW-uitkering toe te kennen, omdat de bedrijfsarts oordeelde dat appellant per 2 mei 2017 weer geschikt was voor werk. Appellant maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. In een tweede zaak meldde appellant zich opnieuw ziek na een operatie aan zijn been. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 15 januari 2018, wat ook weer door appellant werd bestreden.

De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de besluiten van het Uwv ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat de medische onderzoeken voldoende zorgvuldig waren uitgevoerd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet volledig hersteld was en bracht een nieuw behandelplan in, maar de Raad oordeelde dat de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische onderzoeken.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de hoger beroepen niet slagen en bevestigde de aangevallen uitspraken, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.5276 ZW, 19/3590 ZW

Datum uitspraak: 10 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
28 augustus 2018, 17/3261 (aangevallen uitspraak 1) en van 15 juli 2019, 18/1811 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[ex-werkgever] (ex-werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Philippi, advocaat, hoger beroep ingesteld in de zaak 18/5276 ZW.
Namens appellant heeft mr. M.N. van Geenen, advocaat, hoger beroep ingesteld in de zaak 19/3590 ZW.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
In de zaak 18/5276 ZW heeft de ex-werkgever een zienswijze ingebracht.
Appellant en de ex-werkgever hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om ter zitting te worden gehoord. Het Uwv heeft toestemming gegeven om het onderzoek ter zitting achterwege te laten. De Raad heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

18.5276 ZW

1.1.
Appellant is via zijn ex-werkgever die eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) is bij de gemeente [gemeente] werkzaam geweest als [functie] voor 40 uur per week. Op 13 september 2016 heeft appellant zich vanwege psychische klachten en beenklachten voor die werkzaamheden ziek gemeld. In het kader van zijn re-integratie heeft appellant enkele keren het spreekuur van een bedrijfsarts bezocht. Deze bedrijfsarts heeft appellant met ingang van 2 mei 2017 weer geschikt voor zijn werk geacht. In navolging daarvan heeft het Uwv bij besluit van 16 mei 2017 geweigerd om appellant een uitkering op grond van de ZW toe te kennen. Appellant heeft tegen het besluit van 16 mei 2017 bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij rapporten van 29 juni 2017 en 15 augustus 2017 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen en de conclusie van de bedrijfsarts onderschreven dat appellant per 2 mei 2017 weer geschikt is voor zijn arbeid. Daarbij heeft deze verzekeringsarts de informatie van de behandelende psycholoog meegewogen. Bij besluit van 25 augustus 2017 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 mei 2017 ongegrond verklaard (bestreden besluit 1).

19.3590 ZW

1.3.
Op 14 juni 2017 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld, omdat hij op die datum aan zijn been is geopereerd. Bij besluit van 15 september 2017 heeft het Uwv hem ziekengeld toegekend. Appellant is op 28 september 2017 door een sociaal-medisch verpleegkundige gezien die hem wisselend belastbaar heeft geacht. Op 27 november 2017 heeft een verzekeringsarts een vervolgonderzoek verricht en volledigheidshalve nog informatie van de behandelende sector afgewacht. Vervolgens is de verzekeringsarts bij rapport van 8 januari 2018 tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 15 januari 2018 weer geschikt is voor zijn maatgevende arbeid.
1.4.
Bij besluit van 16 januari 2018 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 15 januari 2018 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2018 wordt bij besluit van 25 juni 2018 ongegrond verklaard (bestreden besluit 2).
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank zijn de medische onderzoeken voldoende zorgvuldig geweest en voldoen zij aan de eisen die daaraan worden gesteld. Wat appellant daar tegenover heeft gesteld, heeft volgens de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal gelegd.
3.1.
Appellant heeft in de hoger beroepen, samengevat, aangevoerd dat vanwege zijn (ernstige) klachten en het feit dat hij reeds gedurende drie jaren onder behandeling is van verschillende behandelaars niet kan worden gezegd dat hij volledig hersteld is om zijn werkzaamheden te verrichten. Daartoe heeft appellant (opnieuw) het Diagnose & behandelplan van RUICH mentale zorg van 24 juli 2018 ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend en bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
3.3.
De ex-werkgever heeft zich achter het standpunt van het Uwv gesteld en erop gewezen dat het Diagnose & behandelplan van RUICH van 24 juli 2018 geen nieuwe gegevens bevat.
4. De Raad oordeelt als volgt.

18.5276 ZW

4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht en dat de bevindingen de getrokken conclusie kunnen dragen. Daartoe is overwogen dat uit de stukken naar voren komt dat appellant in het kader van zijn re-integratie geregeld door een bedrijfsarts is gezien en dat deze arts informatie van de behandelende sector bij zijn bevindingen heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de bevindingen van de bedrijfsarts, heeft dossieronderzoek gedaan, informatie van de behandelende sector bij het onderzoek meegewogen en appellant op het spreekuur gezien. Bij rapport van 22 oktober 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een adequate reactie gegeven op het Diagnose & behandelplan van RUICH en is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen. Er is geen reden om die conclusie voor onjuist te houden.

19.3590 ZW

4.2.
Ook in deze zaak wordt ̶ evenals de rechtbank heeft gedaan ̶ overwogen dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht en er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen en de daaruit getrokken conclusies. De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur gezien, het dossier bestudeerd en nadere inlichtingen van de behandelende sector bij het onderzoek betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de volledige heroverweging op grond van het dossier gedaan en is daarbij voldoende gemotiveerd op de bezwaargronden van appellant ingegaan. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie ingebracht waaruit moet blijken dat het standpunt van het Uwv niet gevolgd kan worden.
5. De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen en de aangevallen uitspraken 1 en 2 moeten worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.A. Achterberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.A. Achterberg