ECLI:NL:CRVB:2020:2133
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de zorgvuldigheid van medische onderzoeken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Limburg. De appellant, die via zijn ex-werkgever als eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) werkzaam was, had zich op 13 september 2016 ziek gemeld vanwege psychische en beenklachten. Het Uwv weigerde op 16 mei 2017 een ZW-uitkering toe te kennen, omdat de bedrijfsarts oordeelde dat appellant per 2 mei 2017 weer geschikt was voor werk. Appellant maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. In een tweede zaak meldde appellant zich opnieuw ziek na een operatie aan zijn been. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 15 januari 2018, wat ook weer door appellant werd bestreden.
De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de besluiten van het Uwv ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat de medische onderzoeken voldoende zorgvuldig waren uitgevoerd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet volledig hersteld was en bracht een nieuw behandelplan in, maar de Raad oordeelde dat de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische onderzoeken.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de hoger beroepen niet slagen en bevestigde de aangevallen uitspraken, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.