ECLI:NL:CRVB:2020:2123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
18/4679 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van het besluit van 26 januari 2005 inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, geboren in 1972, had op 30 september 2004 een Wajong-uitkering aangevraagd, welke aanvraag op 26 januari 2005 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie van een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op haar achttiende jaar minder dan 25% was. Appellante heeft tegen deze afwijzing geen rechtsmiddelen aangewend.

In 2016 heeft appellante een aanvraag ingediend voor Beoordeling arbeidsvermogen, die door het Uwv werd opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Dit verzoek werd afgewezen, en het bezwaar daartegen werd ook ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft in haar uitspraak geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar situatie beter beoordeeld kan worden met een onafhankelijke deskundige, maar de Raad heeft deze stelling verworpen.

De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De overwegingen van de rechtbank werden onderschreven, en het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 2005 werd afgewezen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.

Uitspraak

18.4679 WAJONG

Datum uitspraak: 9 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 juli 2018, 17/625 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C. Berends, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1972, heeft op 30 september 2004 een uitkering op
grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) aangevraagd in verband met een gecompenseerde congenitale hydrocephalus en sinds 2002 optredende aanvallen van bewustzijnsverlies. Deze aanvraag is bij besluit van 26 januari 2005 afgewezen, omdat na onderzoeken door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op haar achttiende jaar (5 september 1990) minder dan 25% bedraagt. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 7 juni 2016 heeft appellante een aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend waarbij zij heeft aangegeven sinds 1972 ziek te zijn. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 26 januari 2005. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv dit verzoek bij besluit van 15 augustus 2016 afgewezen. Bij besluit van 30 januari 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 augustus 2016 ongegrond verklaard. Daaraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag waarin deze concludeert dat van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van de eerdere weigering van een Wajong-uitkering geen sprake is. Daarnaast zijn er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische gegevens op grond waarvan kan worden aangenomen dat er in de periode van vijf jaar na het achttiende levensjaar sprake is geweest van een toename van beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. Voor zover het verzoek van appellante gericht is op de toekomst heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat er geen medische informatie is ingebracht waaruit blijkt dat het oorspronkelijke besluit onjuist was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De ingebrachte medische informatie, waaronder de brief van de huisarts van 6 april 2017, werpt geen ander licht op de medische situatie van appellante op achttienjarige leeftijd. Een Amber-beoordeling is volgens de rechtbank niet aan de orde omdat de Wet Amber eerst per 29 december 1995 in werking is getreden en in de vijf jaren voor 29 december 1995 in het geval van appellante geen besluit tot toekenning, herziening of intrekking van uitkering is genomen. Omdat het besluit van 26 januari 2005 niet onjuist of kennelijk onredelijk is gebleken is er geen aanleiding dat besluit voor de toekomst te herzien. De rechtbank heeft ten slotte in het arrest van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec), geen aanleiding gezien om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar positie in samenhang met de medische informatie die de huisarts nog naar voren heeft gebracht eerst dan goed beoordeeld kan worden wanneer een onafhankelijke medische deskundige wordt benoemd. De rechtbank heeft het op grond van het arrest Korošec gedane verzoek ten onrechte afgewezen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht in het arrest Korošec geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, zoals door appellante in beroep en in hoger beroep is verzocht. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat haar Wajong-aanspraken destijds in 2005 onjuist zijn vastgesteld. Appellante heeft in bezwaar en in de procedure bij de rechtbank in zeer ruime mate gebruik gemaakt van de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen, waarin haar gezondheidssituatie uitgebreid is beschreven. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben die informatie inzichtelijk weergegeven en beoordeeld zodat deze beoordeling door de bestuursrechter kan worden getoetst. Daargelaten dat appellante het gestelde financiële onvermogen niet heeft onderbouwd, geldt dat uit het arrest Korošec niet volgt dat de rechter gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, een medisch deskundige te benoemen.
4.2.
De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat het Uwv het verzoek om voor het verleden of voor de toekomst terug te komen van het besluit van 26 januari 2005 heeft kunnen afwijzen. De door appellante aan haar verzoek ten grondslag gelegde medische informatie biedt geen aanknopingspunten om meer of andere beperkingen aan te nemen dan destijds bij de beoordeling in 2005 reeds in de Functionele Mogelijkhedenlijst, geldig per 5 september 1990, waren neergelegd. De Raad voegt daar aan toe dat dit evenzeer geldt voor de periode van vijf jaar na 5 september 1990. De drop-attacks (epileptische aanvallen/spontaan vallen) die voor appellante aanleiding waren om in 2005 een Wajong-uitkering aan te vragen omdat zij volgens appellante aan het verrichten van reguliere arbeid in de weg stonden, hebben zich gelet op de aanwezige medische informatie eerst vanaf 2002/2004 voorgedaan.
5. Gelet op 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) C.M. van de Ven