ECLI:NL:CRVB:2020:2079
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die lijdt aan juveniele myoclonische epilepsie, had zich ziekgemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv beëindigde haar ziekengeld per 31 augustus 2018, omdat zij niet langer arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen te licht waren ingeschat.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellante zowel lichamelijk als psychisch onderzocht en beschikte over relevante medische informatie van behandelend neurologen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. Appellante had onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat zij ADL-afhankelijk was en dat haar klachten ernstig genoeg waren om haar arbeidsgeschiktheid in twijfel te trekken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms, omdat appellante niet had aangetoond dat zij niet in staat was om een deskundige in te schakelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef.