ECLI:NL:CRVB:2020:2076
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die in het verleden als budgetconsulente heeft gewerkt, had zich in 2010 ziekgemeld en had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Het Uwv had in 2012 al vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, en na een melding van verslechtering van haar gezondheid in 2017, concludeerde het Uwv dat er geen toegenomen beperkingen waren ten opzichte van de eerdere beoordeling. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen bij appellante, en dat zij daarom geen recht had op een WIA-uitkering met ingang van 27 oktober 2017. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en voegde daaraan toe dat de informatie van de gz-psycholoog niet voldoende was om aan te tonen dat appellante op de datum in geding meer beperkingen had dan eerder vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellante af, waarbij ook geen veroordeling in proceskosten werd uitgesproken.