ECLI:NL:CRVB:2020:2075
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-vervolguitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WGA-vervolguitkering te beëindigen. Appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen, was sinds 28 november 2011 ziek en had een arbeidsongeschiktheid van 55,12% vastgesteld gekregen. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een arts en een arbeidsdeskundige betrokken waren, werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 13 september 2017.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de medische rapportage zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellante. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank niet had kunnen concluderen dat het medisch oordeel van het Uwv onvoldoende zorgvuldig was. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante correct had vastgesteld en dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante niet overschreed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 september 2020.