ECLI:NL:CRVB:2020:2070
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering Wajong-uitkering en de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1997, heeft in 2015 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij aangaf licht verstandelijk beperkt te zijn. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante is het niet eens met de conclusie dat haar arbeidsvermogen niet duurzaam ontbreekt en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting is appellante bijgestaan door haar advocaat en haar bewindvoerder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een arbeidsdeskundige. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen op inzichtelijke wijze hebben gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is overwogen dat de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellante niet in de weg staat door haar verstandelijke beperking, mits er goede randvoorwaarden zijn.
De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep, waaronder verwijzingen naar eerdere uitspraken, niet gevolgd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.