ECLI:NL:CRVB:2020:2068
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische grondslag in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als buschauffeur werkte, had zich op 24 februari 2015 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in een besluit van 16 februari 2017 geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een onvoldoende deugdelijke medische grondslag berustte. De Raad stelde vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet overtuigend had gemotiveerd waarom de eerder vastgestelde beperkingen van appellant niet volledig waren overgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 november 2017. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was en dat de beperkingen van appellant in de rubrieken I (persoonlijk functioneren), II (sociaal functioneren) en VI (werktijden) volledig overeenkomstig de FML van Wynhoven moesten worden overgenomen.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en droeg het Uwv op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van de Wet WIA en de noodzaak om eerdere vaststellingen van beperkingen serieus te nemen.