ECLI:NL:CRVB:2020:2045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
18/4600 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake AOW-pensioen en de gevolgen van termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Spanje, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 21 juli 2015, waarin hem een AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde werd toegekend. Appellant stelde dat hij als ongehuwd moest worden aangemerkt volgens de Spaanse wetgeving, en dat de Svb op basis van Europees recht aan deze vaststelling gebonden was.

De Svb verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar te laat was ingediend, meer dan zes weken na het besluit van 21 juli 2015. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de bezwaartermijn in het besluit was vermeld, en dat hij niet op de hoogte was van de Europese wetgeving die van invloed was op zijn AOW-pensioen.

De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de te late indiening van het bezwaarschrift niet verschoonbaar was. De Raad merkte op dat de Svb het besluit in zowel het Nederlands als het Spaans had opgesteld, met een bezwaarclausule in beide versies. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd opgemerkt dat de Europese regelgeving op het gebied van sociale zekerheid niet tot harmonisatie, maar tot coördinatie van de wettelijke stelsels van de lidstaten strekt, wat betekent dat elke lidstaat zijn eigen voorwaarden voor toekenning van sociale zekerheidsuitkeringen kan bepalen.

Uitspraak

18.4600 AOW

Datum uitspraak: 28 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2018, 18/113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Spanje (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 21 juli 2015 heeft de Svb aan appellant een AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend vanaf 28 december 2015.
1.2.
Op 22 november 2017 heeft appellant, naar eigen zeggen: na het inwinnen van uitgebreide informatie alsnog, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 juli 2015. Daarbij heeft hij aangevoerd dat hij volgens de wetgeving van de Spaanse deelstaat [deelstaat], waar hij woont, als ongehuwd wordt aangemerkt. Volgens deze regelgeving is niet van belang dat hij samenwoont. Appellant meent dat de Svb op grond van Europees recht aan deze vaststelling is gebonden.
1.3.
Bij besluit van 1 december 2017 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet binnen zes weken na het besluit van 21 juli 2015 bezwaar heeft gemaakt en voorts niet gebleken is dat die termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op pagina vijf van het besluit van 21 juli 2015 is vermeld binnen welke termijn hij bezwaar kan maken. Het besluit van 21 juli 2015 bestond uit vier pagina’s, hetgeen is te zien aan de pagina aanduiding op het besluit dat hij digitaal aan de rechtbank heeft toegestuurd. In die vier pagina’s is geen bezwaartermijn vermeld. Voorts heeft hij betoogd dat het niet binnen zes weken bezwaar maken verregaande gevolgen heeft, omdat dat betekent dat door een Nederlandse pensioengerechtigde slechts één keer tijdens het leven binnen zes weken nagedacht en gehandeld kan worden over de consequenties van de beslissing tot toekenning van het AOW-pensioen. Appellant was niet op de hoogte van de Europese wetgeving terwijl die van invloed is op zijn AOW-pensioen. Het op bureaucratische wijze hanteren van de bezwaartermijn heeft tot gevolg dat appellant geen antwoord ontvangt op zijn vraag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de te late indiening van het bezwaarschift niet verschoonbaar is. Hij maakt de aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen tot de zijne.
4.2.
De Svb heeft het besluit van 21 juli 2015 in zowel de Nederlandse als de Spaanse taal opgesteld en aan appellant gestuurd. In beide versies was een bezwaarclausule opgenomen. Bij beide exemplaren was een folder gevoegd waarin eveneens de mogelijkheid van het indienen van een bezwaarschrift werd uitgelegd. Voor zover, zoals appellant heeft gesteld, de pagina waarin de mogelijkheid van het maken van bezwaar niet bij het Nederlandstalige besluit was gevoegd, had appellant die mogelijkheid in het Spaanstalige besluit kunnen lezen, dan wel in één van beide folders.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.4.
Ter voorlichting van appellant merkt de Raad nog het volgende op. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie strekt de Europese regelgeving op het gebied van de sociale zekerheid niet tot harmonisatie, maar slechts tot coördinatie van de wettelijke stelsels van de lidstaten. Volgens deze rechtspraak blijft iedere lidstaat van de Unie bevoegd om in zijn wetgeving met inachtneming van het recht van de Unie de voorwaarden voor toekenning van prestaties krachtens een stelsel van sociale zekerheid te bepalen (vergelijk ECLI:NL:CRVB:2020:411). Dat appellant voor de toepassing van de AOW als gehuwd wordt aangemerkt omdat hij een gezamenlijke huishouding voert, terwijl hij naar het recht van de deelstaat [deelstaat], waar hij woont, wordt beschouwd als ongehuwd, is dus niet in strijd met Europees recht.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) F.E.M. Boon