In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een politieambtenaar, appellant, tegen de korpschef van politie. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek om een waarnemingstoelage was afgewezen. De Raad oordeelde dat appellant vanaf 14 december 2013 tot 1 februari 2014 de functie van [naam functie] volledig heeft waargenomen en dat de korpschef deze waarnemingstoelage niet in redelijkheid kon weigeren. De Raad volgde appellant in zijn standpunt dat hij ook recht had op de waarnemingstoelage over de periode III, ondanks de functiewijziging na de invoering van het Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie (LFNP). De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit van de korpschef, en kende appellant de waarnemingstoelage toe voor de periode van 14 december 2013 tot en met 31 december 2016. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 2.100,- bedroegen.