ECLI:NL:CRVB:2020:2039
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een Wlz-indicatie op basis van medisch advies en psychiatrische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, geboren in 2000, had een aanvraag ingediend bij het CIZ voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke aanvraag was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een medisch advies van 10 november 2015, waarin werd gesteld dat appellant geen grondslag had voor toegang tot de Wlz, ondanks dat er sprake was van een psychiatrische grondslag. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij wel in aanmerking komt voor een Wlz-indicatie, omdat hij een verstandelijke handicap zou hebben. Hij voerde aan dat de IQ-meting in 2014, die een TIQ van 82 aangaf, niet beïnvloed was door zijn psychische klachten. CIZ heeft in verweer gesteld dat de grondslag verstandelijke handicap niet alleen afhankelijk is van de IQ-score, maar ook van beperkingen in het adaptief functioneren. De medisch adviseur van CIZ heeft in zijn advies aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn voor een verblijfssituatie die toegang tot de Wlz rechtvaardigt.
De Raad heeft geconcludeerd dat appellant het medische advies onvoldoende heeft weerlegd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de medisch adviseur. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd genomen in een openbare zitting, waarbij de betrokken rechters en de griffier aanwezig waren.