ECLI:NL:CRVB:2020:2021
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na geschiktheid voor laatst verrichte arbeid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellante, die als productiemedewerker werkte, meldde zich op 10 juli 2017 ziek met enkelklachten. Het Uwv kende haar een Ziektewet (ZW) uitkering toe, maar beëindigde deze per 4 oktober 2017 op basis van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling die haar geschikt achtte voor haar laatst verrichte arbeid. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig was, omdat er onvoldoende medische informatie was opgevraagd bij haar behandelaars. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen schending was van het recht op een eerlijk proces.
In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat het Uwv meer medische informatie had moeten opvragen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen van het Uwv geen afwijkingen of functionele beperkingen aan de rechter enkel hadden geconstateerd tijdens hun onderzoeken. De Raad concludeerde dat de informatie van de behandelaars van appellante niet leidde tot de conclusie dat zij op de datum in geding ongeschikt was voor haar werkzaamheden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.