ECLI:NL:CRVB:2020:202
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling geschiktheid voor arbeid en recht op ziekengeld na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als tuinbouwmedewerker werkte, had zich ziek gemeld met lichamelijke klachten en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant per 27 september 2016 geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid en dat hij geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De appellant had aangevoerd dat zijn voetklachten van neurologische aard waren en niet met het blote oog waarneembaar, waardoor de arts niet in staat zou zijn om de omvang van de klachten in te schatten. De Raad oordeelde echter dat zowel de arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep een lichamelijk onderzoek hadden verricht en dat de verzekeringsarts relevante medische informatie had betrokken in zijn beoordeling. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.