ECLI:NL:CRVB:2020:2018
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot onroerend goed in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 1 augustus 2017. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest, die per 1 augustus 2016 was ingegaan. Het college had deze beëindiging gerechtvaardigd door te stellen dat appellante haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van de eigendom van een appartement in Marokko. De Raad oordeelde dat de eigendom van onroerend goed relevant is voor het recht op bijstand en dat appellante inderdaad had verzuimd deze informatie te verstrekken.
De rechtbank had de beslissing van het college onderschreven, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante voerde aan dat het college ten onrechte was uitgegaan van een taxatierapport van 10 februari 2016, maar de Raad oordeelde dat het college dit rapport terecht had gebruikt. De waarde van het appartement was vastgesteld op € 112.940,- door een beëdigd taxateur, en appellante had niet aangetoond dat deze taxatie te hoog was. De Raad wees erop dat de vraagprijs van het appartement in mei 2016 € 120.000,- was, en dat de uiteindelijke verkoopprijs in december 2016 van € 82.940,- niet relevant was voor de beoordeling per 1 augustus 2016.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.