ECLI:NL:CRVB:2020:2018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
17/5832 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot onroerend goed in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 1 augustus 2017. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest, die per 1 augustus 2016 was ingegaan. Het college had deze beëindiging gerechtvaardigd door te stellen dat appellante haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van de eigendom van een appartement in Marokko. De Raad oordeelde dat de eigendom van onroerend goed relevant is voor het recht op bijstand en dat appellante inderdaad had verzuimd deze informatie te verstrekken.

De rechtbank had de beslissing van het college onderschreven, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante voerde aan dat het college ten onrechte was uitgegaan van een taxatierapport van 10 februari 2016, maar de Raad oordeelde dat het college dit rapport terecht had gebruikt. De waarde van het appartement was vastgesteld op € 112.940,- door een beëdigd taxateur, en appellante had niet aangetoond dat deze taxatie te hoog was. De Raad wees erop dat de vraagprijs van het appartement in mei 2016 € 120.000,- was, en dat de uiteindelijke verkoopprijs in december 2016 van € 82.940,- niet relevant was voor de beoordeling per 1 augustus 2016.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

17.5832 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 augustus 2017, 16/5374 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest (college)
Datum uitspraak: 11 augustus 2020
Zitting heeft: J.L. Boxum, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: R.I.S. van Haaren
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.P. van Stralen, advocaat.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. B.G. Diepeveen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het college heeft de bijstand van appellante met ingang van 1 augustus 2016 beëindigd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenplicht heeft geschonden doordat zij geen melding heeft gemaakt van de eigendom van een appartement in Marokko. Gelet op de door een lokale makelaar op 10 februari 2016 opgestelde taxatie van het appartement had zij geen recht op bijstand.
2. De rechtbank heeft de besluitvorming van het college onderschreven.
3. De beroepsgrond dat appellante de inlichtingenplicht niet heeft geschonden slaagt niet. De eigendom van een woning is relevant voor de vaststelling van het recht op bijstand. Niet in geding is dat appellante hiervan geen melding heeft gemaakt. Daarmee staat vast dat appellante de inlichtingenplicht heeft geschonden. Dat zij meende dat de eigendom van het appartement niet relevant was omdat zij een hypotheek had op de woning, doet hieraan niet af.
4. De tweede beroepsgrond komt er, kort gezegd, op neer dat het college ten onrechte is uitgegaan van het taxatierapport van 10 februari 2016 omdat bij de waardering slechts is uitgegaan van een gemiddelde prijs in de wijk en er geen meer specifieke elementen bij de beoordeling zijn betrokken. Met de rechtbank en anders dan appellante is de Raad van oordeel dat het college heeft kunnen uitgaan van het taxatierapport van 10 februari 2016, waarbij de waarde is vastgesteld op een bedrag van omgerekend € 112.940,-. Dit rapport is opgesteld door een beëdigd taxateur. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de taxatie van de woning te hoog was. Bovendien was de vraagprijs van appellante in mei 2016 voor het appartement omgerekend € 120.000,-. Dat appellante het appartement uiteindelijk in december 2016 heeft verkocht voor een bedrag van omgerekend € 82.940,- maakt niet dat ook per 1 augustus 2016 van dit bedrag moet worden uitgegaan.
5. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R.I.S. van Haaren (getekend) J.L. Boxum