ECLI:NL:CRVB:2020:2017
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van kasstortingen en bijschrijvingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant over de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 maart 2016. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand herzien en teruggevorderd op basis van kasstortingen en bijschrijvingen die appellant op zijn bankrekening heeft ontvangen. Het college stelde dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting door deze bedragen niet te melden, waardoor hij te veel bijstand heeft ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de kasstortingen en bijschrijvingen als middelen moeten worden aangemerkt, aangezien appellant vrijelijk over deze bedragen kon beschikken.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de stortingen en bijschrijvingen niet als middelen kunnen worden aangemerkt, omdat deze bestemd waren voor specifieke kosten en betalingsregelingen. Hij stelde ook dat een deel van de bedragen leningen betrof. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet met concrete en verifieerbare stukken heeft onderbouwd dat hij niet vrijelijk over de ontvangen bedragen kon beschikken. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin werd vastgesteld dat de herziening en terugvordering van de bijstand terecht was. De Raad benadrukte dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de aard van de stortingen en bijschrijvingen.