ECLI:NL:CRVB:2020:2014

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
18/3740 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en herhaling van gronden in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 juni 2018. Appellant, die sinds 22 april 2015 door ziekte niet meer kan werken, heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 58,72%. Na bezwaar en een herbeoordeling door het Uwv, werd de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65,59%. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de gronden in hoger beroep in wezen een herhaling zijn van wat eerder door appellant is gesteld. De rechtbank heeft de gronden uitgebreid en gemotiveerd besproken en er is geen aanleiding om anders te oordelen. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht, en het Uwv heeft adequaat gereageerd op de eerder ingebrachte gegevens. De Raad bevestigt dat appellant niet professioneel mag autorijden vanwege zijn epilepsie, maar wel gebruik kan maken van openbaar vervoer. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3740 WIA

Datum uitspraak: 27 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 juni 2018, 17/2122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Buld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 22 april 2015 door ziekte uitgevallen voor zijn werkzaamheden als assistent werkcoach voor 36,09 uur per week. Op 3 januari 2017 heeft appellant een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant is onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts. Deze heeft beperkingen voor appellant vastgesteld en deze neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 februari 2017. Op basis van deze FML heeft een voor het Uwv werkzame arbeidsdeskundige functies voor appellant geselecteerd en aan de hand daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 58,72%. Bij besluit van 16 maart 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 19 april 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 58,72%.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 maart 2017. In verband daarmee is hij onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze heeft geconcludeerd dat de voor appellant opgestelde FML geen aanpassing behoeft. Vervolgens heeft een voor het Uwv werkzame arbeidsdeskundige bezwaar de eerder aan appellant voorgehouden functies op hun geschiktheid beoordeeld. Geconcludeerd werd dat niet alle functies geschikt waren. Vervolgens zijn nieuwe functies geduid waaruit volgde dat de mate van arbeidsongeschiktheid 65,59% bedroeg. Bij beslissing op bezwaar van 21 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat appellant in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80% blijft.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
2.2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft appellant zelf gesproken en lichamelijk en psychisch onderzocht. De conclusies zijn voldoende begrijpelijk neergelegd in de rapportage van 15 februari 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en recente medische informatie, verkregen in de bezwaarprocedure meegewogen en appellant gesproken op de hoorzitting. Zijn visie is inzichtelijk gemaakt in een rapportage van 28 juli 2017.
2.2.2.
Beargumenteerd is waarom geen sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid. Appellant voldoet niet aan de eisen die het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten daaraan stelt. Er is aanleiding gezien een urenbeperking aan te nemen omdat sprake is van een medische aandoening die tot een energieverlies kan leiden. Beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Aangegeven is dat zeer ruime beperkingen zijn aangenomen passend bij de vastgestelde neurologische aandoening en ook met de klachten aan de linkerschouder en arm is uitvoerig rekening gehouden. Ten aanzien van de slaapapneu, de door appellant ervaren gevolgen van longembolie en de al jaren aanwezige lawaaidoofheid is aangegeven dat deze niet leiden tot aanpassing van de FML. De gevolgen van de longembolie zijn bij appellant minimaal terwijl de slaapapneu adequaat is behandeld. Er is geen aanleiding om appellant op cognitief persoonlijk functioneren of op fysiek gebeid meer beperkt te achten waarbij opgevraagde en verkregen informatie van dr. J.F.M. Fleuren, revalidatiearts, is betrokken. De rechtbank heeft daarbij de bevindingen en de onderbouwing uitgebreid beschreven.
2.2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het aannemelijk is dat appellant, uitgaande van de FML, de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan vervullen en dat afdoende is gemotiveerd waarom die functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant in wezen de gronden die eerder waren aangevoerd herhaald. Hij stelt dat sprake is van medische beperkingen ten gevolge van een hersentumor en daarop volgende hersenbloedingen. Appellant heeft sedert de hersentumor last van heftige epileptische aanvallen. Langdurig concentreren is lastig evenals vele prikkels om hem heen, hij heeft twee keer per dag enige tijd last van zijn evenwicht. Ook kan hij zijn linkerschouder niet optimaal bewegen en met links heeft hij moeite om kleine voorwerpen vast te pakken. De FML is volgens hem op het punt van rubriek 2, onder 10, vervoer, onjuist omdat hij niet mag autorijden in verband met zijn epilepsie. Ook betwist hij dat de beperkingen ten aanzien van het frequent reiken en buigen juist zijn vastgesteld. Hij stelt verder dat hij vanwege zijn beperkingen twee middagen in de week kan werken van tweeëneenhalf uur per keer.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Appellant is in 2015 geopereerd aan een hersentumor. In verband met complicaties heeft een tweede operatie plaatsgevonden. Appellant heeft klachten in verband met epilepsie en vermoeidheid, concentratieproblemen en klachten aan de linkerschouder en linkerhand.
4.3.
De gronden in hoger beroep vormen in wezen een herhaling van hetgeen appellant eerder heeft gesteld. De rechtbank heeft deze gronden uitgebreid en gemotiveerd besproken. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht, terwijl het Uwv op de door appellant in beroep ingebrachte gegevens heeft gereageerd. Ten aanzien van het autorijden en de epilepsie wordt nog opgemerkt dat in de FML is opgenomen dat appellant niet professioneel mag autorijden, maar dat hij wel van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Aan appellant zijn ook geen functies voorgehouden waarin hij professioneel moet autorijden.
4.4.
Aangezien hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld en overwogen wordt onderschreven, wordt voor het overige volstaan te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H. Spaargaren