ECLI:NL:CRVB:2020:2009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
18/6337 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats op basis van medisch advies en gemeentelijk beleid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond had verklaard. Appellante had een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart en een gehandicaptenparkeerplaats, maar het college had de aanvraag voor de parkeerplaats afgewezen op basis van het feit dat appellante over een parkeerplaats in de parkeergarage beschikte. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor het verlenen van een gehandicaptenparkeerplaats.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de parkeergarage voor haar niet bruikbaar is vanwege een combinatie van fysieke en psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat appellante in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraak. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.6337 BABW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 november 2018, 18/1932 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 26 augustus 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Oldenhof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2020. Namens appellante is mr. Oldenhof verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Khougiani.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder en een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college medisch advies ingewonnen bij de GGD Haaglanden (GGD). De adviserend geneeskundige J. Weststrate van de GGD heeft op 14 augustus 2017 advies uitgebracht.
1.3.
Bij besluit van 22 augustus 2017 heeft het college de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder toegewezen. Bij besluit van 5 oktober 2017 heeft het college de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken afgewezen. Het college heeft aan dat besluit ten grondslag gelegd dat appellante beschikt over een parkeerplaats in de parkeergarage. Zij voldoet daarmee niet aan de voorwaarden voor het verlenen van een gehandicaptenparkeerplaats.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 oktober 2017 heeft het college een verkeerstechnisch onderzoek laten uitvoeren.
1.5.
Bij besluit van 7 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen. Op grond van het door de gemeente gevoerde beleid heeft het college de aanvraag van appellante terecht afgewezen. Appellante kan namelijk beschikken over een parkeergelegenheid op eigen terrein. Het college heeft niet van dit beleid hoeven af te wijken, gelet op de door appellante gestelde medische omstandigheden. Uit het advies van de adviserend geneeskundige van de GGD blijkt niet van de psychische klachten die, naar appellante stelt, haar beletten om gebruik te maken van de parkeergarage. Ook de op 7 september 2018 ingebrachte nadere stukken van D. Yildiz, psycholoog, waarin met zoveel woorden staat dat de diagnose paniekstoornis niet gesteld kan worden, leiden niet tot het oordeel dat het college gebruik had dienen te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de door appellante aangevoerde redenen geen bijzondere omstandigheden gelegen zijn op grond waarvan het college tot verlening van een bewonersparkeervergunning (lees: gehandicaptenparkeerplaats) aan appellante zou dienen over te gaan.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de parkeergarage voor haar niet bruikbaar is vanwege een combinatie van fysieke en psychische klachten. De door appellante overgelegde medische informatie levert afdoende gegevens op omtrent haar lichamelijke en psychische gesteldheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en, met verwijzing naar de verklaring van de psycholoog, voldoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) F.E.M. Boon